4. Codie Van Holm
Familie ben je mee geboren, maar vrienden kies je zelf!
Ik stond voor een van de moeilijkste taken uit mijn leven en zag er vreselijk tegenop: mijn ouders een bezoek brengen. Toch wilde ik het doen en dat om twee redenen. Ten eerste wilde ik meer weten over mijn afkomst zodat ik ook meer over mezelf leerde. Ik leek wel Kate, besefte ik plots, die geobsedeerd haar stamboom wilde achterhalen. Ik had er echter een goede reden voor, al wilde ik niet beweren dat die beter was dan de reden van Kate. Of misschien wel? Het maakte ook helemaal niet uit. De reden was dat ik een bijzondere gave had; een gave die normaal gezien niet bij mensen, noch enig ander wezen voorkwam: teleportatie door tijd en dimensies. Er waren wezens die konden teleporteren, uiteraard, maar dat enkel tussen twee plaatsen die zich dan ook nog in dezelfde dimensie bevonden. Ik stond er vroeger niet bij stil en dacht dat wel meer wezens dit konden. Nu bleek volgens Toth dat dit niet zo was, tenzij je bij de Raad hoorde en het stond vast dat ik dat niet deed.
Toth probeerde op zijn manier de oorsprong van mijn uitzonderlijke gave te achterhalen. Ik kon echter niet alles aan hem overlaten en tobde al enkele dagen hoe ik een duit in het zakje kon doen. Toen schoot me te binnen dat mijn ouders er misschien meer over wisten. Tenslotte zijn het mijn ouders en als iemand er meer over wist, dan waren zij het wel. Het was geen leuk vooruitzicht, een bezoek aan hen. Helemaal niet. Vergeleken met mij waren ze enorm tegenovergesteld in denken en doen, zo groot als het verschil tussen een kabouter en een apanzer. We deelden dezelfde genen en daar hield het mee op. Mijn ouders waren namelijk het prototype van ratiomensen waarbij het leek alsof enkel hun linkerhersenhelft geactiveerd werd bij de geboorte. Ik heb me nooit verwant met hen gevoeld, niet in het minst. Zij begrepen mij niet en ik hen niet. Als lijfstraffen nog hadden bestaan of als ze maar een microcel emotie in hun lichaam hadden gehad, hadden ze vast geprobeerd om mijn artistieke, gevoelige kant en mijn drang naar het verleden uit me te kloppen. Op het moment dat ik geronseld werd door de IFG om me bij een groep fantasiejagers aan te sluiten, sloegen ze pas helemaal door en wilden ze niets meer met hun bizar denkende zoon te maken hebben. Ik had me al langer geleden van hen afgesloten, dus de pijn van hun afwijzing was te verwaarlozen tegenover de vele jaren dat ze me hadden genegeerd. Het besluit om in Emowereld te gaan wonen, was dan ook snel genomen.
Nu zou ik hen dus opzoeken, hopende dat de deur niet voor mijn neus dichtgegooid werd. Ik glimlachte zuur. Strikt gezien konden ze dat niet, want de deur was een openschuivende wand, maar ze zouden vast wel iets anders vinden om naar me te gooien. Hun woorden konden een ongekende scherpte aan de dag leggen en om me te kwetsen werkte hun vindingrijke rechterhersenhelft wel voldoende. Het was vreemd. Meestal liepen ze erbij als gevoelloze poppen, stoïcijns tot in hun bloed, behalve, en daar hadden we het, behalve als het mij betrof.
Dit alles ging door me heen terwijl ik op de vlekkeloze, grijze stoepstenen liep, wegduikend in de kraag van mijn jas voor de gure wind. Mijn oude wereld, Ratiowereld. Ik miste er niets van; niet de stuurs kijkende voetgangers met hun ingebouwde computerchips waardoor ze zich nog meer van de wereld om hen heen konden afsluiten, de zoevende luchtwagens boven mijn hoofd, de karakterloze gebouwen of de geurloze omgeving.
De lucht werd donkerder en ik overwoog om een taxi te nemen. Het was nog een flink eind wandelen naar het huis van mijn ouders en hoewel ik het eerst juist fijn had gevonden om mijn benen flink te strekken, omdat het me de tijd gaf om me mentaal op hen voor te bereiden, begon ik nu toch sterk te twijfelen. Ik kon uiteraard teleporteren, maar op een of andere manier vond ik het niet prettig het te pas en te onpas te gebruiken. Daarom nam ik ook meestal het Portaal om hierheen te komen. Ik wist dat ik er al anders uitzag door het leven in Emowereld en om dan ook nog eens uit het niets te verschijnen voor een stelletje geschrokken ratiomensen vond ik er teveel aan.
De regen viel nu in kleine druppeltjes uit het donkere wolkendek. Toch maar een taxi dus voor ik er als een verzopen kat zou bijlopen. Hun zoon zien zou al een schok teweegbrengen, maar een natgeregende zoon met kleren in kleuren waarvan ze de benaming niet eens meer wisten, zou hen in een coma kunnen doen belanden. Hé, niet eens zo’n slecht idee, dacht ik gemeen.
Terwijl ik een taxigebouw inschoot en mijn stappen op de marmeren vloer hoorde weergalmen, gingen mijn gedachten naar de tweede reden van het bezoek.
Sofie; mijn prachtige en lieve vriendin, de vrouw van mijn leven. Ik wilde haar aan mijn ouders voorstellen, want hoe afschuwelijk ze als mensen ook waren, het bleven mijn ouders. En ergens wilde ik hen ook tonen hoe gelukkig ik was met mijn nieuwe leven, hen het goed duidelijk maken dat ze me niet klein hadden gekregen. Hen in het gezicht wrijven dat ik het goed had; in een leuk huis woonde, een bevredigende baan had en een fantastische vriendin om dit alles mee te delen. Mijn ouders bij mij thuis uitnodigen was geen optie. Ze zouden nog liever hun handen afhakken dan ooit een stap in Emowereld te zetten, dat volgens hen een verderfelijke en obscene plaats was, een soort Sodom of Gomorra. Sofie mocht echter ook niet naar Ratiowereld komen, aangezien ze geen menselijk wezen was, maar een fee.
Ik stapte in de lift, drukte op de bovenste verdieping en werd met een duizelingwekkende snelheid de hoogte in getrokken. Ik had nog net de tijd om mijn fluorescerende broek in de spiegel te bekijken en grinnikte. Als kledingontwerpster had Sofie vaak indrukwekkende creaties bedacht, maar soms schoot ze net iets te veel uit met haar durf, zoals met de broek die ik aanhad. Ik vond hem prachtig, maar besefte dat dit grotendeels kwam omdat ik smoorverliefd op haar was. Zelfs de vuurduivels die ik op weg naar de luchthaven tegengekomen was, en die toch echt wel een vreemde smaak hadden op het gebied van kledij, hadden me geschrokken aangekeken en toen lachend hun hoofd afgewend. De broek was, zoals ik al zei, fluorescerend, maar dat was het niet alleen. Hij was bovendien kakigroen met blauwe stippen die leken te zwemmen in rode, ondefinieerbare poeltjes. Sofie was in haar kubusperiode; een periode waarin ze de gekste combinaties uitprobeerde en zich helemaal liet gaan. Ik keek grijnzend naar mijn spiegelbeeldbroek. Het was eraan te zien.
De liftdeuren schoven open en ik stapte het dak van het taxigebouw op. Hier sneed de wind nog feller door mijn dunne jasje heen en liet pieken van mijn bruine haar fel tegen mijn wangen slaan. Had ik nu toch maar die nepbontjas aangedaan die Sofie voor me ontworpen had. Echter, die jas stamde ook uit haar kubusperiode en ik wilde mijn ouders niet het idee geven dat ik in een circus werkte. Te veel was te veel. Anderzijds, aangezien het vrijere verleden van Ratiowereld voor hen een afgesloten hoofdstuk was waar ze niets meer over wilden horen, wisten ze vast niet eens wat een circus was.
Op het dak van het gebouw stonden een tiental taxi’s geparkeerd. De meeste chauffeurs zaten in hun luchtschip, verscholen voor het koude weer en wachtend op potentiële klanten. Zelfs in het weinige licht dat door de wolken brak glinsterden de grijze kleuren van de luchtschepen alsof ze net opgeblonken waren. Wat absurd was, want het metaal reinigde zichzelf.
‘Hier, kerel!’
Een man, gekleed in een eendelig, synthetisch blauw pak en een kap die zijn hoofd krap omsloot, wenkte me. Ik haastte me erheen. De taxideur schoof automatisch open en ik stapte snel in, me meteen tien graden warmer voelend. De plastic bank waarop ik zat had een behaaglijke temperatuur en als ik niet zo zenuwachtig was geweest om mijn ouders te ontmoeten, dan had ik er kunnen van genieten. De wagen rook steriel en klinisch, maar dat was beter dan helemaal geen geur.
De taxibestuurder stapte met veel gehoest de wagen in, wreef even zijn handen over elkaar en vroeg toen: ‘Waarheen?’
‘Borger. Vandennestlei, nummer dertien.’
Hij gaf de coördinaten door aan de A.I. van de luchttaxi en meteen schoten we steil omhoog de lucht in. De A.I. praatte niet met zijn eigenaar, merkte ik op. Niet zoals Julie, de A.I. van ons luchtschip, wel altijd deed. Waarschijnlijk had de chauffeur haar of hem de mond gesnoerd en hield hij niet van praatjes met de boordcomputer. De vlucht zou slechts enkele seconden duren, hoogstens, dus nam ik niet de moeite om het me comfortabel te maken.
Het gaf me echter wel voldoende tijd om te beseffen hoe idioot ik bezig was. Mijn ouders zouden me nooit welwillig antwoorden verschaffen, als ze die al hadden. En Sofie? Al was ze een mens, het zou hen niet interesseren, dus zeker niet wanneer ze zouden horen dat ze een fee was. Ze kwam uit Emowereld vandaan en dat was al voldoende om een aversie tegen haar te hebben. Wat had ik in hemelsnaam gedacht? Een grote, gelukkige verzoening? Dat ze me naar Emowereld zouden volgen en Sofie in hun armen zouden sluiten? Stomme, stomme Codie! Had ik daarvoor zo’n hoog I.Q.? Waarom had ik er niet beter over nagedacht in plaats van onbezonnen hierheen te sjezen? Maar ik wist het antwoord daarop; ik bleef als een verstokte romanticus hopen in het goede van de mens, ook in die van mijn koele ouders, zodanig zelfs dat ik mezelf voor de gek had gehouden en goed ook.
De taxi daalde en landde op het dak van het gebouw met het nummer dertien. Ik had het warm, maar niet door de temperatuur in de luchtwagen; het koude zweet brak me nu letterlijk uit. Mijn haar plakte aan mijn voorhoofd vast en mijn handen transpireerden als had ik ze in een zweetbad ondergedompeld. Ik wilde hier eigenlijk niet zijn. Wat deed ik hier dan? Ik kon rechtsomkeert maken, de taxi de opdracht geven me onmiddellijk naar de luchthaven terug te brengen. Dan zo snel als ik kon door het Portaal springen, opgelucht voet zetten in Emowereld en me in de troostende armen van Sofie werpen.
‘Kerel?’ De taxichauffeur had zich omgedraaid en keek me vragend aan. ‘Twintig eenheden.’
Met trillende vingers haalde ik friemelend een kaart uit mijn jaszak en gaf die aan de bestuurder. Door een waas zag ik dat hij het kaartje voor een lezer haalde zodat het juiste aantal eenheden eraf gehaald werden. Vriendelijk glimlachend, alsof hij voelde hoe moeilijk ik het opeens had, gaf hij me het kaartje terug. Waarschijnlijk hadden mijn manisch kijkende ogen en de zweetdruppeltjes op mijn bovenlip mijn emotionele toestand verraden.
Codie, jongen, schraap jezelf bijeen en stap uit.
Mijn spieren protesteerden echter. Sinds wanneer waren spieren slimmer dan hersencellen?
Nu, Codie!
‘Jongen?’
De stem van de taxichauffeur bracht me terug bij zinnen. Ik zuchtte diep, heel erg diep en stapte met rubber aanvoelende benen de taxi uit. De deur schoof met een onheilspellend geluid achter me dicht en de taxi ging er vandoor. Zover was ik, dus dan kon ik het gelijk maar afmaken ook. Ik zette een paar stappen vooruit, naar de rand van het dak. Ik negeerde de zachtjes vallende regen die mijn haar op mijn hoofd liet plakken. Wat maakte het ook uit hoe ik eruit zag? Het zou het minst van mijn zorgen moeten zijn. Met mijn blik op de straat onder me gericht, op de lege doodsheid ervan, besefte ik dat het stom was geweest om alleen te komen. Ik had Kate kunnen meenemen. Ze had het me nog wel voorgesteld! En Kate gaf me vaak de moed om door te zetten wanneer ik weer eens aan mezelf twijfelde. Nee, niet Kate. Mijn ouders zouden waarschijnlijk gezien hebben dat ze niet volledig menselijk was. Dille dan. Dille met haar rustige, maar zelfverzekerde aard had me met rationele tips kunnen overtuigen en sterken. Zeker weten.
Maar ik had het hen niet gevraagd. Waarom? Mogelijk omdat ik aan mezelf wilde bewijzen dat ik mijn ouders alleen aankon, maar waarschijnlijker omdat ik me schaamde om mijn ouders, om hoe ze met me omgingen en vooral over hoe ze dachten. Bovendien was ik nu een fantasiejager! En die kenden geen angst of lieten het in ieder geval niet zien en hoe waardig was ik het om wezens te vangen die er soms nog angstaanjagender uitzagen dan je ergste nachtmerrie als ik niet eens mijn ouders onder ogen durfde te komen.
Met nieuwe moed draaide ik me om en liep naar de liftdeur. Het geluid van de opengaande deur leek op ingehouden gelach, alsof het ding met mijn angst spotte. Er waren liften die een A.I. bevatten, maar deze niet. Ik meende me te herinneren dat de eigenaren van het gebouw de A.I. technologie nog niet ingevoerd hadden. Trouwens, weinig ratiomensen waren pro-A.I. omdat de liften vaak delicate informatie en geheimpjes doorspeelden aan liftgebruikers over eerdere liftgebruikers en aangezien privacy erg hoog stond aangeschreven, vond niemand het fijn dat buren iets over je wisten, zelfs al was het maar over wat voor boodschappen je gedaan had. A.I.’s in liften waren dus eerder uitzondering dan regel, een zoveelste uitvinding die een langzame dood aan het sterven was. Toch vond ik A.I.’s leuk, ook in liften. Ze waren vaak menselijker dan hun ontwerpers en deelden openlijker hun ‘gevoelens’. Vooral Dilles laptop A.I., Arthur, kon hilarisch emotioneel uit de hoek komen. Ik had met hem te doen, zijn verliefdheid op Dille was soms schrijnend.
In deze lift was geen spiegel aanwezig, zodat ik niet nog snel even kon nagaan of ik er fatsoenlijk uitzag. Gedachten als: Wat wil je nou?Het kon je toch niet schelen? en Maak je niet druk, stommerd, al zag je eruit als een koning, dan nog zouden ze je misprijzend aankijken, wisselden elkaar af.
Het frustreerde me enigszins dat mijn helderziende gave zich niet zo snel ontwikkelde als mijn teleportatiekracht. Ik kon die gave niet zomaar aan en uit zetten. Indien wel, had deze me misschien een hint kunnen geven over hoe mijn ouders zouden reageren bij het zien van hun verloren zoon. De helderziende beelden kwamen echter willekeurig op me af en meestal op vreemde momenten. Tja, daar was nu eenmaal niets aan te doen en ik moest maar, net als andere mensen, het onbekende tegemoet treden zonder voorafgaande waarschuwingen.
Veel te snel voor mijn gevoel hield de lift halt en gleed de deur open. Inwendig huiverend streek ik een pluk haar uit mijn ogen. Het wit van de muren scheen pijnlijk fel in mijn ogen, alsof het een voorproef was voor het gedrag van mijn ouders. Tja, bereid me maar voor, lelijke witte … Ik hoorde een deur opengaan en een stem. Mijn adem stokte en ik bleef abrupt staan. Er waren meerdere flats op deze verdieping, maar toch hield ik mijn hart vast en hoopte dat het niet een van mijn ouders was. Opgelucht zag ik een vrouw van middelbare leeftijd de hal inlopen. Ze had een laptoptas onder haar arm gekneld en sprak met snelle woorden tegen een onzichtbaar iemand; een oormicrofoontje natuurlijk. Tegenwoordig kon je kiezen: een implantaat in je hoofd of een extern apparaatje dat in je oor bevestigd werd en zowel geluiden opving als doorspeelde.
Het enige dat al eeuwen leek mee te gaan en zich niet had laten verdringen door kleiner en nieuwer was de laptop. Er waren kleinere versies, zo klein dat ze als een lens op je oogbol werden aangebracht, maar het overgrote deel van de bevolking hield er niet van en gaf nog steeds de voorkeur aan de laptop ter grootte van een boek. Sommige gadgets vonden geen plaats in de maatschappij.
De dame liep me voorbij met een argwanende blik, ontstoken van enige vriendelijkheid en stapte de lift in. Ik kon hier nu blijven staan en wortel schieten of verder gaan. Vooruit dan maar, ze hielden in Ratiowereld niet van wortels of planten.
Met benen die wogen alsof er aan elk een demi-reus hing, liep ik naar de flat van mijn ouders. Ik had pas in de gaten dat mijn hart snel sloeg toen het ook op mijn longen invloed had en ik mijn adem te lang ingehouden hield. Kate zou me nu de opdracht geven om mijn ogen te sluiten en diep in en uit te ademen. Ik deed het en hoorde haar zeggen: je kunt het, Codie, je bent een enorm sterk ventje. Laat je niet kisten.
Dank je, Kate.
Ik opende mijn ogen en belde aan. Misschien waren ze niet thuis! Ja, bij de boeken van Toth, laat ze alsjeblieft niet thuis zijn! Mijn boekengebed werd niet verhoord, want de matglazen deur verhelderde, zodat mijn ouders konden zien wie er aan de andere kant stond, maar dat zonder dat ik naar binnen kon kijken.
Het bleef stil, erg lang stil. Ik deed verwoede pogingen om mijn gezicht in de plooi te houden zodat ze mijn nervositeit niet konden zien. Ik betwijfelde of ik erin slaagde, doen alsof is nooit een sterke kant van mij geweest. Uiteindelijk hoorde ik een klik.
‘Codie, wat doe je hier?’
De stem van mijn moeder, even vlak als altijd.
‘Dag mam, ik kom even op bezoek.’ Was de trilling in mijn stem hoorbaar of enkel te voelen in mijn keel?
Opnieuw radiostilte.
‘Mam? Mag ik binnenkomen?’
‘Je vader is niet thuis,’ antwoordde ze, alsof ze hem nodig had als buffer. Mij bezorgde het alleen maar een opluchting; één helft van mijn ouders was beter te verdragen dan twee.
‘Ik wil jou spreken. Kan dat?’ Ojee, dat klonk smekend.
Hoorde ik nou een verveelde zucht? De deur schoof met een zacht sisgeluid open en ik stapte de ijskoude sfeer van de flat binnen. Er was nog niets veranderd, het was nog steeds een minimalistische inrichting bestaande uit staalgrijze tinten. Wat een contrast met mijn huis in Emowereld en een nog groter verschil met deze van Sofie.
Mam zat op de bank met haar benen over elkaar geslagen. Ze volgde iedere stap die ik zette met een geërgerde blik in haar ogen. Ik voelde me een vreemde, alsof ik hier niet was opgegroeid en de vrouw die er zat niet mijn moeder was. Alles leek onwerkelijk, als een nachtmerrie waaruit je zo snel mogelijk wilde ontwaken en ik was eigenlijk nog liever in de grot van het Orakel dan in deze levenloze omgeving.
Het eenvoudige, zwarte broekpak dat mam droeg was in fel contrast met mijn vrolijke kledij. We leken afkomstig van verschillende planeten. Zelfs haar lichtblonde kapsel zag er onberispelijk uit, alsof het uit plastic bestond, en haar gezicht was nog even glad als jaren geleden, vermoedelijk met behulp van de nodige plastische chirurgie. Desondanks vond ik dat ze eruitzag alsof ze opgebrand was door haar eigen levenstempo. Ik probeerde me voor te stellen hoe ze mij zag. Waarschijnlijk als een verwilderde gek en dat leek ik ook op haar misprijzende gezicht af te lezen, al deed ze verwoed haar best het weg te stoppen: een echte emowereldbewoner, wat een viezerd.
Ik ging voor haar zitten, niet wachtend op een uitnodiging. Jee, waarom zou ik! Ik had hier toch ook gewoond? Ze hield haar lippen zo stijf op elkaar dat ze wit werden. Het gesprek zou dus voornamelijk van één kant komen.
‘Mam, hoe gaat het?’ begon ik, een veilige opening gebruikend.
Ze leek de grootste moeite te hebben haar mond te openen. ‘Goed.’
Aangezien de vraag niet geretourneerd werd, zei ik: ‘Met mij ook. Ik ben erg gelukkig.’
Ze knikte kort en zweeg. Meestal hield ik mijn mond wanneer ik me ongemakkelijk of verlegen voelde, verviel ik in mijn eigen wereldje en liet de rest rond mij functioneren zonder dat ik er nog deel van uitmaakte. Maar dat was de oude Codie, de Codie voordat hij een fantasiejager was, voordat hij in Emowereld ging wonen. Nu leek ik plots wel een spraakwaterval.
‘Ik heb een mooi huisje dat ik huur. Ik heb het helemaal zelf ingericht, een beetje ouderwets, maar erg gezellig. Althans, dat vind ik toch. Mijn vrienden vinden het ook. Je weet wel, de fantasiejagers. Ze zijn werkelijk fantastisch. En wist je dat Gehlen en Dille nu ook in Emowereld wonen? We vinden het er allemaal geweldig! Dille heeft een baby en Gehlen ook, maar niet samen, ze hebben ieder een partner. We zijn een hecht groepje geworden. Alleen Aqua maakt geen deel meer uit van de groep. Hij zit in de gevangenis nadat hij ons verraadde. Maar soms missen we zelfs hem. Ik keek wel een beetje naar hem op, want hij leek altijd zo zelfverzekerd en sterk. En Kate dan. Zij is werkelijk geweldig, ze is als een grote zus voor me.’
Tijdens de hele woordenstroom verpinkte mijn moeder niet één keer, haar uitdrukking bleef even stoïcijns als een ouderwetse etalagepop.
‘Kate en Kalon wonen nu samen. Kalon is een vampier en echt een toffe gozer. Hij helpt nu ook soms mee met de fantasiejagers. De Internationale Fantasiejagersgroep heeft toegelaten dat er één emowereldbewoner per groep fantasiejagers wordt tewerkgesteld. Dat vereenvoudigt het werken aanzienlijk, aangezien ratiomensen niet echt de weg kennen in Emowereld of de wezens goed begrijpen en de gebruiken. Kate…’
‘Ratiomensen?’ Hoewel ze het uiterst kalm had uitgesproken schrok ik van haar plotse onderbreking. Eerst keek ik haar met open mond aan, waardoor ik er waarschijnlijk nog onnozeler uitzag dan een apanzer die glimlachte.
‘Euh… ja, ratiomensen. Wij… euh… jij.’
‘Ratiomensen bestaan niet. We zijn mensen, Codie, altijd geweest en dat zullen we ook altijd blijven.’
Jee, ik had het moeten weten. Stom, stom, stom. Voor haar bestond Emowereld niet en als het al bestond, dan was het een wereld vol verderf en monsters, zonder enige menselijkheid. Het gevolg was dat als er geen mensen in Emowereld leefden, deze ook niet vergeleken konden worden met de mensen hier. Geen emo- noch ratiomensen dus. Ik stond even perplex, niet wetend hoe ik de ijzige stilte kon doorbreken.
‘Wat wil je, Codie?’
Ik keek naar de grond en merkte dat ik mijn handen in elkaar verstrengeld in mijn schoot had gelegd. Mijn bruine haar viel voor mijn gezicht en gaf me een veilig, bedekt gevoel. Een beeld uit het verre verleden, deze van een achtjarige Codie, drong zich aan me op. Zo had ik me mijn hele kindertijd gedragen; me een vreemd schepsel, een nietsnut gevoeld. Ik balde mijn handen tot vuisten en dacht aan Kates bemoedigende woorden: nee, niet de oude Codie worden! De nieuwe is sterk! Rebellie borrelde boven, een soort verlate puberteitstoot.
‘Ik heb ook een vriendin! En weet je wat? Ze is een fee! Een fee!’ Ik had niet eens door dat ik schreeuwde, maar nog steeds leek mijn moeder verstoken van enige emotie. Ik liet mijn stem een paar decibels zakken. ‘Ze is kledingontwerpster en ze is er erg goed in. We houden heel veel van elkaar en we gaan gauw samenwonen.’ Ik nam een teug lucht binnen en deed mijn best mijn moeder recht aan te kijken. Eigenlijk voelde het goed om tegen haar in te gaan. Eindelijk! Na al die jaren. Nee, het voelde fantastisch! En hoewel ze er onaangedaan uitzag, wist ik zeker dat ze gechoqueerd en woedend was.
Ze wierp me een ijzige blik toe. ‘Ik vroeg: wat wil je nou, Codie? Wat kom je hier doen?’
Ja, wat kwam ik hier ook weer doen? O, natuurlijk! Jee, ik moest maar snel mijn vraag stellen voor ik de kans daartoe niet meer kreeg en ze me buiten gooide.
‘Mam, het spijt me, maar ik moet het vragen.’ Blijven opkijken, Codie, blijven opkijken.
Ze wachtte af. Ik verzamelde al mijn moed en dan bedoel ik werkelijk; al mijn moed.
‘Ik… ik heb blijkbaar een vreemde gave, een gave die bij mensen niet voorkomt. Ik kan teleporteren door tijd en ruimte.’
Ik pauzeerde om haar reactie te peilen. Welke reactie? Uiteraard kwam er niets, dus vervolgde ik: ‘Hebben pap of jij enig idee hoe dat kan? Was er iemand in de familie die het ook kon of ben ik de eerste?’
Ben ik voor mijn geboorte of erna genetisch gemanipuleerd in het lab?
Ben ik een freak?
Zijn jullie werkelijk mijn ouders?
Ze bleef me lange tijd aankijken, amper knipperend met haar ogen, maar het antwoord dat daarna kwam had ik niet zien aankomen.
Mam?
‘Ik zal het je vertellen en daarna wil ik je nooit meer zien.’ Ze zei het alsof ze een boodschappenlijstje opdreunde. Jee, alsof ik anders verwacht had! Maar ik zweeg en knikte. De pijn in mijn borst werd ondraaglijk en ik verbeet mijn tranen. Ze verdiende het niet dat ik om haar zou treuren.
‘Je bent geadopteerd. Het lab van New Horizons heeft je aan ons gegeven, meer weet ik ook niet.’
Ik kon het niet geloven! Geadopteerd? Hoewel het uiteraard veel zou verklaren. ‘Mam …’
‘Ga nu.’
Ik stond op, maar bleef halverwege steken. ‘Mam … ik …’
Ze keek me aan met ijskoude ogen. De pijn die ik eerder gevoeld had verhevigde tot ik bijna geen lucht meer had. Ik snakte naar een laatste omhelzing, hoewel ik wist dat er nog eerder bloemen uit haar hoofd zouden groeien dan dat ze dat zou doen.
‘Nu, Codie. Ga nu.’