Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

61. KOBE.

Wanneer men, zooals ik, op 9 November 1908, de zeeëngte van Sjimonoseki achter zich heeft en de binnenzee ingevaren is, die tusschen Hondo, Kioesjioe en Sjikokoe ligt, dan laat men zich niet meer in zijn kajuit zien, maar blijft op het dek. In de eene hand de kaart, in de andere den verrekijker om met volle teugen het grootsche, voortdurend wisselend landschap in het rond te genieten. Tusschen de donkere eilanden en op de open vlakten het heldere, groene, zoutachtige zeewater, waarover de witte schuimkoppen der golven als een kudde ganzen gaan en dat door kleine visschersbootjes met gezwollen zeilen wordt doorploegd en als omlijsting daarvan de ontelbare eilanden, nu een groot, dan een klein, nu met bosschen bedekt, dan weer kaal, maar gewoonlijk steil naar het strand afdalend, waar de branding eentonig en dof haar eeuwig lied zingt. De wind fluit door het bovenste dek van de "Tenjo Maroe", de lucht is frisch en rein, de dag helder en vroolijk en van de kusten komt een geur van dennennaalden.

In de schemering ankert de "Tenjo Maroe" op de reede van Kobe, waar ze vier en twintig uur moest blijven liggen om goederen af te halen en een barkas bracht mij naar de levendige, bedrijvige handelsstad. Een dozijn beleefde, beminnelijke Japanners namen mij reeds aan de landingsbrug in ontvangst om mij de bezienswaardigheden der stad te toonen. Maar het was onderwijl reeds avond geworden en mijn Japansche vrienden brachten mij daarom naar een hotel, onder welks dak ik mijn eersten nacht op Nippon’s grond zou doorbrengen. Aan den ingang ontving ons de waard, in een kleederdracht, die op een vrouwenrok en een dunnen mantel met korte, wijde armen geleek. Twee kleine dienstmeisjes trokken mijn schoenen uit en schoven mijn voeten in pantoffels. Daarna ging het een smalle, houten trap op en door een gang, waarvan de vloer glimmend gepolitoerd was. Voor een schuifdeur liet ik de pantoffels staan en trad op kousen binnen. Reinheid is het eerste gebod in een Japansch huis, en het zou daar iets ongehoords zijn, indien menmet dezelfde schoenen, die zoo even nog met het stof en het vuil der straten in aanraking waren geweest, zijn kamer betrad.

Een geheele reeks kleine kamers stonden ter mijner beschikking, echte poppenkamers, zoo klein en fijn en aardig was alles. De afzonderlijke vertrekken waren door wanden van papier of van zeer dun hout, gescheiden en lieten zich gedeeltelijk uit elkaar schuiven, zoodat een verbinding tusschen de kamers kon worden gemaakt. Aan den wand hingen schilden met spreuken en beteekenisvolle gezegden, die met dezelfde vreemde letters waren geschreven als de Chineezen hebben. Tegen een wand hing een "kakemono", een langwerpige papieren strook, waarop met waterverf bloemen waren geschilderd en op een kleinen, gesneden houten bank onder dit schilderstuk stond een dwergboom, die ternauwernood twee voet hoog was.

Het was een kersenboom, die kunstmatig in den groei was belemmerd, maar een werkelijke, levende boom, die daar misschien reeds twintig jaar stond en volkomen op een gewonen kersenboom geleek. Hij was alleen maar zoo klein, alsof hij in het land der Lilliputten behoorde.

Op de vloeren lagen matten van rijststroo, elk slechts drie meter lang en een meter breed en met zwarte randen afgezet.

Wanneer in Japan een huis wordt gebouwd, berekent men de oppervlakte der kamers steeds naar een bepaald aantal matten; men spreekt daarom van een zesmatten kamer of een achtmatten kamer. Dikwijls zijn de kamers zoo klein, dat drie, zelfs soms twee matten voldoende zijn om den vloer te bedekken.

Met over elkaar gekruiste beenen, of hurkend op de hielen, zetten ik en mijn geleider ons op kleine, vierkante kussens neer, de eenige meubelen, die voorhanden waren; een jong meisje kwam op de kousen binnen om een bak met kolen voor ons te plaatsen. Een andere wijze om de kamer te verwarmen, kent men hier niet. De kolenbak ziet er uit als een bloempot van dik metaal, ze wordt voor het grootste deel met fijne, witte asch gevuld. Het dienstmeisje maakte van de asch een kegel die op den top van den Foejijama geleek, waarvan de zijden werden omgeven door gloeiende houtskolen. Inplaats van een tang gebruikte zij bij het werk twee smalle ijzeren staafjes.

Nadat wij Engelsch hadden gesproken en thee gedronken hadden, was het tijd te gaan slapen. Ledikanten heeft men in Japan niet, het bed wordt eenvoudig op de matten van den vloer gelegd. Men heeft hier de gewoonte een gast met opmerkzaamheid en beminnelijkheid te behandelen, hem elke moeite te besparen, en elk zijner wenschen is reeds vervuld,voor ze uitgesproken is. Maar toch stond ik niet weinig verbluft, toen twee jeugdige Japanschen mij zonder omslag begonnen uit te kleeden en mij daarna een wijden, gestikten slaaprok van knetterende zijde aantrokken en, nadat het werk voltooid was, stil door een zijdeur verdwenen. En even stil kwamen zij den volgenden morgen terug, om mij met warm water te wasschen, aan te kleeden, en nadat zij mij toonbaar hadden gemaakt, mij in het naaste vertrek te brengen, waar mijn vrienden mij wachtten.

Alle bediening en verzorging is hier het werk van vrouwen. Zij dragen de goed kleedende, smaakvolle, en bonte nauwsluitende gewaden van het geboorteland, de kimonos; de hals blijft vrij, om de schouders ligt een sjaal met over elkaar geslagen einden, een breede ceintuur omslaat de taille, en van achteren zit een groote, op een kussen gelijkende strik. Het haar is zwart, glanzend, glad gekamd en in rollen opgestoken, die uit ebbenhout gesneden schijnen.

Steeds zijn de Japansche vrouwen netjes, fijn en bevallig, men zou vergeefs naar een stofje zoeken op hun zijden garneering. Wanneer zij nu en dan niet glimlachten zou men denken dat zij wassen of porceleinen poppen waren. Met trippelende pasjes bewegen zij zich over de matten, zijn beleefd en lieftallig. Men behandelt haar trouwens ook als prinsessen met den grootsten takt en de hoogste achting, dat eischt de gewoonte van het land; zij, van haar kant, doen haar werk nauwgezet, en zijn daarbij altijd vroolijk, tevreden en vriendelijk.

Nu gingen wij weer op onze kussens zitten, om te ontbijten. De dienstmeisjes brachten kleine, rood gelakte tafels binnen, die niet grooter en niet hooger waren dan bankjes. Elke gast krijgt zijn eigen tafeltje, waarop vijf koppen, schotels en schaaltjes van porcelein en gelakt hout stonden, alles toegedekt met een deksel, die op een schotel geleek. Er was rauwe en gekookte visch, verschillend toebereid, eierkoeken, macaroni, kreeftensoep met asperges en nog allerhande lekkernijen. Toen ik de vijf eerste gerechten had genuttigd, werd een nieuwe tafel gebracht met andere gerechten. Wordt er een groot gastmaal gegeven, dan kan zulk een "Tafeltje dekje" vier à vijfmaal worden verwisseld, voordat het diner ten einde is.

Men eet in Japan met twee staafjes van hout of ivoor, die niet langer zijn dan een penhouder, drinkt lichte, slappe thee zonder suiker en room en maakt dat het eten gemakkelijker te verteren is door een soort zwakke rijstbrandewijn, die sake heet. Zoodra een schaal dampende, eenvoudig in water gekookte,rijstenbrij is opgedragen, is de maaltijd ten einde. Voordat men vertrekt, worden nog nappen rondgereikt om de handen te wasschen.

img47.png

Japansch huis.

De straten van de stad Kobe zijn niet geplaveid en slechts smal, ongeschikt voor groote, plompe wagens. Zulke wagens ziet men ook zelden; zij worden slechts voor transport gebruikt. Men rijdt in "Jinrikschas", fijne, sierlijke, tweewielige wagentjes, die een man op bloote voeten met een hoed op het hoofd, die op een champignon gelijkt, tusschen den disselboom voorttrekt. Een der weinige kalessen der stad Kobe wachtte den volgenden morgen voor mijn hotel, en toen wij wegreden, vergezelden ons de waard en de dienstmeisjes tot op de straat en bogen zich in rechthoekige nijgingen.

img48.jpg

Standbeeld van Buddha-Amitàbha in Kamakura (Japan).

De landweg langs de kust naar het Westen gaat door een reeks levendige, bedrijvige dorpen, langs open theehuizen en kleine, landelijke winkels, gezellige heldere houten huizen, tempels, akkers en tuinen. Alles was klein en sierlijk en met buitengewone zorg verpleegd. Iedere boer bebouwt zijn akker met liefde en zorg en uit den oogst van alle kleine landbouwers ontstaat de rijkdom van Japan. Hard kan men op den smallen straatweg niet rijden, want steeds komt men tweewielige karren en transportwagens, dragers en wandelaars tegen. Dikwijls verkeerde ik in doodsangst over de kleine, teere, allerliefste kinderen, die onbezorgd aan den weg speelden. De Japanners hebbenhun kinderen lief en behandelen hen met aandoenlijke teederheid. Nooit wordt een kind onvriendelijk of met toornige woorden toegesproken, en de kinderen zijn daarom allen van klein af welgemanierd en oplettend. Het ligt hen reeds duizenden jaren in het bloed, dat zij anderen dezelfde oplettendheden moeten bewijzen als zichzelf, en van den eersten dag, dat zij op hun kleine, dikke, kromme beentjes beginnen te gaan, weten zij, dat alleen fatsoenlijk, beleefd gedrag hen de liefde van anderen kan doen deelachtig worden. Dikwijls ziet men op straat twee kleine dreumessen voor elkaar een beleefde buiging maken, voordat zij met elkaar spreken, en als zij van elkaar gaan, maken zij eveneens een buiging tot afscheid. In Japan kent men geen gepeupel en geen jonge vlegels. Het Japansche volk bestaat alleen uit "gentlemen"!

Aan het "Strand der danseressen" hielden wij een poos stil onder oude naaldboomen. Hier baadt men des zomers, terwijl de kinderen onder de boomen spelen. Nu echter, in November, was het eerder koud dan warm, en daarom keerden wij weer naar Kobe terug. Onderweg bezocht ik nog een Schintotempel, welke ter herinnering aan een held was gebouwd, die 600 jaar geleden hier in een slag was gevallen. Op het plein voor den tempel stond een groot Russisch kanon, te Port Arthur veroverd, en een gedeelte van de afgeschoten mast van het slagschip "Mikasa". Mijn Japansche vrienden verzekerden mij, dat men Admiraal Togo na zijn dood ongetwijfeld ook zulk een tempel ter nagedachtenis zou bouwen.

In de zevende eeuw na de geboorte van Christus, werd het Boeddhisme in Japan ingevoerd, en het grootste deel der bevolking belijdt nog heden het Boeddhisme. Maar bij zijn geboorte wordt de Japanner in de bescherming van een Schintogodheid aanbevolen, terwijl de plechtigheden bij zijn dood volgens de gebruiken van de Boeddhistische leer worden voltrokken. Het Schintogeloof is een voorouders- en heldencultus, gelijkende op den eersten godsdienst van alle cultuurvolken. De voornaamste godheid is de zon. Van de zonnegod stamt het keizerlijk huis, en daarom ziet men tot den keizer eveneens met godsdienstigen eerbied op. Men vereert ook gestorven helden, alsof zij na hun dood in goden waren veranderd, en de geesten der voorvaderen worden op dezelfde wijze gediend als in China. Gedurende de laatste jaren heeft zich, evenals reeds eens in de 16de eeuw, het christendom tamelijk in Japan verbreid, en men vindt er thans veel christelijke kerken.