15. Aqua Ibsen
Een goede strateeg gebruikt alle middelen die tot zijn beschikking zijn en buigt de wapens van zijn vijand om in zijn voordeel.
Ik stelde het even uit. Toegegeven, niet erg volwassen van me, maar ik genoot van hun aandacht en verbazing. Het idee dat bij me opgekomen was, vond ik grandioos en ik hoopte dat zij er net zo over zouden denken. Dat moest wel! Zoals Kate eerder gezegd had: soms is eenvoud ook een oplossing. Het was zo. Het verwonderde me dat de anderen er niet opgekomen waren, want het was zo simpel als wat. Ze keken me nog steeds aan alsof ik hun nieuwe Messias was. Het zestal ratiomensen die ons kwamen helpen, leken nog onvaster op hun benen te staan dan voorheen. Ze schommelden alsof ze zichzelf in slaap aan het wiegen waren.
‘Zeg je het nog of wat?’ Gehlen verloor dus als eerste zijn geduld.
‘We zitten met twee problemen. Eén een onbekende indringer die technologisch nog verder lijkt te staan dan Ratiowereld en al zeker verder dan Emowereld. Dat zou op zich nog niet zo’n ramp zijn. Pas op, begrijp me niet verkeerd, het is altijd een ramp. Maar we zitten dan ook nog eens zonder een leger, met dromende ratiomensen waar we niets aan hebben en enkele slaperige die niet willen meevechten. De Emowezens hier zijn vaak krachtig en hebben dan wel gaven die ons begrip te boven gaan, maar ze zijn niet gewoon om deze te gebruiken in een oorlog. En we gaan ervan uit dat er oorlog komt. Bovendien krijgen we de emowezens nooit op tijd klaargestoomd, althans, daar moeten we vanuit gaan. Ik kan dan wel gevechtstechnieken aanleren, maar daar zijn we niets mee tegen technologische wapens. We hebben waarschijnlijk ook niet de tijd om te achterhalen wie die blijvende slaaptoestand veroorzaakt bij de ratiomensen. Dat is dus ook geen optie.’
‘Ja ja, dat weten we allemaal al,’ zei Gehlen. ‘Wat is nou je oplossing?’
Zowel bij Kate als bij Codie lichten hun ogen op. Ik denk dat ze het door kregen.
Ik grijnsde en pauzeerde nog heel eventjes. Het gaf me zo’n goed gevoel. Ik bedoel, ik maakte eindelijk weer deel uit van de groep en was dan nog degene die met de oplossing kwam opdraven. Tenminste, als alles verliep volgens plan. De ratiomensen waren gaan zitten op de grond en leunden uitgeput tegen elkaar aan. Het was mogelijk dat de vermoeidheid, de dreiging en het feit dat ze al een poosje in Emowereld waren, een combinatie vormde die hen onbruikbaar zou maken.
‘Aqua!’ riep Gehlen.
‘Ja, goed. Het zit zo en volg me even. Ik heb het goed doordacht en alle voor- en nadelen overwogen. Het klinkt belachelijk simpel, maar ik denk dat het kans tot slagen heeft en dat met geen slachtoffers als gevolg.’
‘Geen slachtoffers?’ zei Dille. ‘Hé, wacht eens even…’
Goed, bij haar drong het ook door. En Gehlen die zag dat de anderen een twijfelende glimlach op hun lippen kregen, begon het op zijn heupen te krijgen. ‘Zeg het nou! De tijd raakt op!’
‘Wat hebben we in overvloed op dit moment?’ vroeg ik aan Gehlen.
‘Verdorie, ja,’ antwoordde Kalon in de plaats. ‘Dromers.’
Gehlen wreef over zijn voorhoofd en keek me toen recht aan: ‘Ik begrijp waar je naartoe gaat. Het is inderdaad geen slecht idee. Maar,’ Gehlen kruiste zijn armen voor zijn borst, ‘Dromers kunnen niet goed vechten. Ze zijn traag. Erg traag.’
‘Niet als ze lucide dromen,’ zei ik snel. ‘Ik heb het ervaren. Vanaf het moment dat je beseft dat je aan het dromen bent, wordt je weer sneller en minder wazig in het hoofd. Kijk maar naar mij.’ Ik maakte enkele snelle schijnbewegingen. ‘Zie je.’ Het ging nog beter wanneer ik wakker was, maar het was zeker niet slecht.
‘Ja, oké, dat is uitstekend, maar dan moeten ze wel lucide dromen.’
Kate sprong in: ‘Dat doen ze ook meer en meer. Hoe langer ze dromen, hoe sneller ze beseffen dat ze aan het dromen zijn. Het zal niet lang meer duren eer iedere dromer het zich realiseert.’
‘Wapens,’ zei Gehlen. ‘Ze kunnen wel een wapen vasthouden, maar niet iemand ermee verwonden.’
‘Daar heb ik ook aan gedacht,’ zei ik triomfantelijk. ‘Verdoven kunnen ze wel, toch, Kate?’
‘Hm, misschien, maar zeker ben ik het niet.’
Gehlen trok een grimas die zei: zie je wel.
‘Het is niet eens nodig!’ Ik klapte in mijn handen. ‘Ze hoeven niet eens een wapen vast te houden.’
‘Hé?’ zei Dille. ‘Dan laten ze zich gewoon beschieten? Wat hebben we daar nou aan?’
Kalon en Kate, die natuurlijk al heel hun leven ervaring hadden met dromers, keken elkaar glimlachend aan. Toen keken ze naar mij en knikten. Ze begrepen het.
Ik vervolgde: ‘De dromers denken gewoon de wapens weg uit de handen van de indringers! Dan kunnen ze ons niets meer doen. Eenvoudig, maar effectief, toch?’
‘Het is zo eenvoudig, dat er wel iets mis moet gaan,’ zei Gehlen. Hij zag waarschijnlijk de teleurstelling op mijn gezicht, grijnsde en zei: ‘Maar het is zeker het proberen waard! Goed gevonden, Aqua!’
Ik glimlachte opgelucht. Misschien was dit idee mijn ticket om terug te kunnen keren naar de groep. Na mijn gevangenisstraf dan wel. Buiten begon de dageraad en zette de omgeving in een zachtroze gloed. Ik vermoedde dat de indringers nu niet meer lang zouden talmen. Gehlen volgde mijn blik en leek hetzelfde te denken.
‘Iedereen naar buiten! Laten we alle dromers meetornen naar het luchttuig,’ zei hij. ‘Vergeet je wapens niet!’ Hij blikte naar de ratiomensen en schudde zijn hoofd. ‘Laat ze maar slapen, we hebben niets aan ze. En bovendien hebben we nu een ander plan.’
We graaiden snel onze jassen en wapens bij elkaar. Met spijt keek ik hoe ze de T-15 energiepistolen, mijn lievelingen, oppakten. Ze waren groot en zagen er daardoor indrukwekkend uit, maar toch wogen ze haast niets. Door hun afmeting waren ze echter een stuk betrouwbaarder dan hun kleine zusjes; de T-20 mini. De groep leek door het nieuwe plan weer vol goede moed. Ze handelden met meer energie en enthousiasme dan voorheen en dat was maar goed ook. Zonder deze eigenschappen zouden we helemaal vogels voor de kat zijn.
In de hal kwam Natasha net naar beneden, haar haren nog vochtig van de douche en gekleed in een eenvoudig donkerblauw broekpak. Ze had een zorgelijke blik in haar ogen. Gehlen legde snel uit wat we van plan waren, waarop ze hem omhelsde alsof ze hem nooit meer los zou laten. Had ik maar een relatie zoals deze.
Buiten leek de wereld tot leven te zijn gekomen. Niet alleen liepen er tal van dromers rond, maar ook emowezens van allerlei soort. Ze keken de grote groep dromers verbaasd aan en vervolgden hun weg naar hun werk of wat dan ook. Ik kon nergens paniek ontdekken, dus het luchttuig was waarschijnlijk nog niet ontdekt of zijn aanwezigheid had de grote massa nog niet bereikt. De temperatuur was, ondanks het vroege uur, aangenaam. Eigenaardig dat ik dat kan voelen als dromer, schoot er door me heen. En ik rook ook de ochtendlucht, het ontwaken van de natuur, fris en kruidig.
‘Lijkt het niet alsof alle dromers ergens naar op weg zijn?’ vroeg Kate aan niemand in het bijzonder.
Verrekt, ja. Ze liepen allemaal dezelfde richting uit. Kalon haastte zich naar een dromer toe en klampte die aan. Ik volgde.
‘Hé, waar ga je heen, man?’ vroeg Kalon.
De wat oudere man schokschouderde. ‘We worden ergens naartoe getrokken. Ik weet niet wat of waar, maar het voelt groots aan.’ Hij maakte een wijds gebaar met zijn handen.
‘Naar het luchttuig?’ probeerde ik.
‘Luchttuig? Waar heb je het over? Nee, kerel. Of misschien wel. Wie weet.’
Kalon wilde zich omdraaien, maar nu klampte de man hem aan. ‘Hé, weet jij hoe het komt dat ik droom? Want dat doe ik nu toch?’
Kalon knikte. ‘Geen idee,’ antwoordde hij.
‘Oké dan.’
‘We moeten ze bij elkaar zien te krijgen,’ zei Gehlen die naast ons kwam staan.
‘Volgens mij komen ze ook ergens bij elkaar. Ze worden allemaal naar eenzelfde plaats of persoon geleid,’ zei Kalon.
‘Ja, maar, we moeten ze bij het luchttuig zien te krijgen.’
Codie kwam er ook bij en wees in westelijke richting. ‘Die kant lijken ze wel uit te gaan.’
‘Laten we ze dan volgen en zodra ze een andere kant opgaan… dan zien we wel.’ Gehlen zette er meteen stevig de pas in en we volgden.
‘Zei je nou dat ze geleidt werden?’ vroeg Gehlen aan Kalon.
‘Ja.’
‘Door het luchttuig?’
‘Dat wist die dromer niet, noch waar ze heen gingen.’
‘Misschien hebben de twee iets met elkaar te maken hebben.’ Gehlen klonk peinzend.
‘Misschien,’ zei Kalon.
‘Het lijken wel zombies uit zo’n filmklassieker,’ grinnikte Codie.
‘Zombies? Wie?’ vroeg Kate.
‘Niet de zombies uit Emowereld, maar degene uit onze oude cultuur. Die dromers.’ Hij wees naar de massa die gestaag voor ons uitliep. ‘Net zombies zonder verstand die de geur van mensen volgen zodat ze hun hersenen kunnen opvreten.’
Kate trok een grimas en Codie schoot in de lach. Het moest gezegd worden, het was een optimistisch stelletje dat zich niet gauw uit het lood liet slaan. Verdomme, wat zou ik weer graag bij hen horen.
‘Mensen!’ riep Gehlen. ‘Ze lopen nog steeds de goede richting uit. Laten we dan geen tijd verliezen en al zoveel mogelijk dromers aanspreken en vertellen wat ons plan is. Zorg voor een sneeuwbaleffect!’
Ik ging meteen aan het werk en sprak een jong meisje aan. Ze leek hoogstens twintig en had lang zwart haar. Ze droeg een lichtblauw T-shirt, een witte onderbroek en sneakers, meer niet.
‘Hé,’ zei ik. ‘Kan ik je iets vragen?’
Ze keek me aan van top tot teen en grijnsde: ‘Jij mag wel meer dan dat.’
Verkeerd geslacht, lieverd. Ik glimlachte, want niettemin voelde ik me gecharmeerd. ‘Kan je mij en mijn vrienden helpen?’
‘Hola, ik doe niet aan groepsseks. Hoewel…’
‘Nee nee,’ zei ik snel en grinnikte. Ik besloot het maar kort te houden. Ze zag er dan wel uit als een lucide dromer, maar ik wist niet hoe goed haar aandachtspanne al was. ‘De droomwereld is in gevaar. Er is een luchtschip uit een andere dimensie aangekomen en het ziet er niet goed uit. Ze willen hoogstwaarschijnlijk iedereen uitroeien.’
‘Neem je me nou in de maling?’ Ze trok een scheef lachje.
‘Zeker niet. Waarschijnlijk zijn jullie allemaal daarnaar op weg.’
‘Denk je? Dat is pas freaky, zeg.’
‘Op zijn minst,’ beaamde ik. ‘Maar luister. Dit is ons plan.’
Ik vertelde haar dat ze de kracht had om voorwerpen en personen weg te denken, omdat ze aan het dromen was. Als de indringers maligne leken te zijn, dan kon ze helpen door hun wapens weg te denken.
‘O ja.’ Ze knikte. ‘Dat is zo, hé. Cool. Ik doe mee!’
De stad werd wakker en ik zag overal lichten die ontstoken werden achter de ramen. De emowezens werden naar het raam getrokken door het geluid van de massa’s voetstappen van de dromers die weergalmden door de straten. Ze piepten door het raam met een verbolgen uitdrukking op hun gezicht of schudden hun hoofd in verontwaardiging. Nu, ze zagen natuurlijk niet iedere dag een stoet dromers voorbij marcheren.
Een vrouw van middelbare leeftijd die naast het meisje liep, had ons gesprek blijkbaar opgevangen, want ze zei: ‘Ja, waarom niet. Maar wat als ze op ons schieten?’
‘Als dromers zijn we onkwetsbaar,’ verklaarde ik.
‘Supercool,’ zei het meisje.
‘Kunnen jullie het een andere dromer vragen en hij of zij dan weer een ander? Zo bereiken we meteen veel dromers. Maar houd het kort. We hebben niet veel tijd meer.’
‘Okidoki, baas.’ Het meisje knipoogde en de vrouw knikte. Meteen spraken ze ieder een dromer aan.
Ik keek rond en zag dat het nieuws zich verspreidde, sneller dan ik verwacht had. We liepen nu over het plein van Hoofdstad en er voegden zich meer en meer dromers bij ons. Emowezens keken ons verbaasd na. Een killmoulis kind klampte zich angstig vast aan de rokken van zijn moeder. De meesten leken zich echter niet te storen aan de bizarre optocht en dachten waarschijnlijk: het zal wel, weer zo’n stelletje rare dromers.
Plots schrok ik op door een luide stem die uit de lucht scheen te komen. Ik keek omhoog en zag een vliegende persoon of beter gezegd: zwemmende persoon, want hij maakte schoolslagbewegingen met zijn armen. Hij scheerde rakelings over ons heen en ik kon nog net op tijd wegduiken.
‘Ik ben de vliegende Hollander!’ riep hij triomfantelijk uit en zwaaide naar iedereen. ‘Ik ben de vliegende Hollander!’
Codie kwam naast me lopen en keek met een geamuseerde glimlach de vliegende dromer na. ‘De vliegende Hollander is een spookschip, gekkerd, geen mens.’
Ik begreep er niets van, maar het zou wel. Codie ging verder met het ronselen van de dromers. Ik zette me ook weer aan het werk. En toen viel die vliegende gozer pardoes uit de lucht en kwam ergens tussen de massa terecht. Gelukkig maar dat dromers zich niet konden bezeren. We liepen nu richting de weiden die voor het kabouterbos lagen, nog steeds goed dus. Alleen, de groep dromers was hier bijna ondoordringbaar. We leken tegen een muur te stoten van honderden meters dik, echter niet bestaand uit beton, maar uit dromers. Links en rechts hoorde ik wel dat de boodschap nog steeds doorgegeven werd. Het viel me ook op dat de dromers over het algemeen verheugd en opgewonden reageerden, alsof ze een avontuur tegemoet gingen en niet een onbekende en mogelijk erg gevaarlijke vijand. Alsof ze het als een spelletje opvatten. Maar ze waren natuurlijk aan het dromen. En lucide of niet, het tastte hun beoordelingsvermogen aan. Waarom bij mij dan niet? Ik veronderstelde omdat ik al van in het begin bij het probleem betrokken was, een andere verklaring kon ik niet bedenken.
Ik hoopte dat de dromers de ernst van de situatie op tijd zouden doorkrijgen, anders viel ons plan in duigen en wij daarna ook. Ik had nu drie prangende vragen waar ik antwoord op wilde. Waarom waren ze met een luchtschip gekomen? Als ze een dimensiescheur konden openen, hadden ze er toch een voor een kunnen doorspringen? Vandaar mijn vermoeden dat ze een arsenaal aan wapens in dat tuig hadden liggen. En ten tweede: waarom vielen ze niet meteen aan en hielden ze zich eerst koest? Als laatste: waarom lieten ze alle dromers tot zich komen? Ik vermoedde echter dat we gauw antwoord op die vragen zouden krijgen. Waarschijnlijk te gauw.