16. Codie Van Holm
Gehoord van een trol: lelijkheid is de nieuwe schoonheid. En hoe lelijker, hoe beter in bed.
Het ruimtetuig hing nog steeds zo stil en dreigend in de lucht als toen we het achterlieten. Ik had ergens verwacht dat het er minder eng zou uitzien wanneer het beschenen zou worden door het vage zonlicht en zijn bloedrode lichten gedoofd zouden zijn, maar het was juist het tegenovergestelde. Het licht toonde het ruimtetuig in zijn ware gedaante; alle lelijke hoeken, de vuile smeren en vooral de gigantische afmeting. Het was een groot en indrukwekkende machine, maar tegelijkertijd zag het er monsterlijk uit en joeg het me de stuipen op het lijf. Maar dat deed het onbekende altijd. Als je geen voorstelling kon maken van wat je te wachten stond, kreeg de angst de overhand. Misschien kwamen er wel donsachtige wezentjes uit, zo klein als een klinknagel. Of vegetarische, mediterende wezens die een nieuwe religie probeerden te verspreiden. Wie zou het zeggen? Het was niet omdat het schip er zo donker en angstwekkend uitzag, dat zijn passagiers dat ook waren, toch? Ik hoopte dat ik het juist had, want de gedachte dat Sofie of mijn vrienden iets kon overkomen, maakte me misselijker dan mijn eigen veiligheid. Dat bracht me op het feit dat Sofie zich vast wel zou afvragen waar ik bleef. We woonden dan wel niet samen, maar brachten wel bijna elke nacht samen door. Ik kon me nu echter niet bezighouden met die zorg.
Gehlen had zich intussen voor de grote massa weten te manoeuvreren en wisselde enkele woorden met Uriël die meteen daarna wegvloog. Dan sprak Gehlen de dromers toe. Hij hield zijn horloge, dat tevens dienst kon doen als megafoon, voor zijn lippen en legde de situatie aan hen uit. De meesten van hen zagen er lucide uit, dus dat was al positief. Ze leken er ook bijna allemaal voor te vinden. De enkele die het niet geloofden of te bang waren of weet ik veel, plaatsen zich aan de rand van de massa. Ik vroeg me af of de passagiers van het schip Gehlens verdedigingsplan konden horen. Dat zou niet best zijn. De kans was echter klein dat ze onze taal begrepen, tenzij ze een vertaalmachine hadden.
Ik liep wat dichter naar Gehlen toe en zag dat de anderen van onze groep vooraan stonden. Het daglicht dat volledig doorgebroken was, lichtte hen op alsof ze een heilige missie aangingen. Gelukkig zagen ze er net zo wakker uit als ik me op dit moment voelde. We hadden onze eerste vermoeidheid blijkbaar overwonnen en ik hoopte dat we de situatie in de hand zouden krijgen voor de tweede uitputtingsgolf zou toeslaan.
Het had grappig kunnen zijn, al die verschillende dromers bij elkaar en de meesten dan nog in hun slaapkledij, maar was het jammer genoeg niet. Het geheim dat ze allen een antigeheugenpil slikten in plaats van een antidroompil zou nu wel niet lang meer een geheim blijven. Nu ja, alles kwam uiteindelijk uit.
Een felle pijnscheut die zich plots door mijn hoofd boorde, bracht me aan het wankelen. Ik schreeuwde het uit en omklemde mijn hoofd met mijn handen. Het werd zwart voor mijn ogen en ik voelde hoe ik door mijn benen zakte. Toch kwam ik niet op de grond terecht, want twee armen hielden me omhoog.
In de plaats van het zwart verscheen er een beeld op mijn netvliezen. Het was er donker en koud. Ik zag een omgeving van lange hallen en metalen muren met bouten. Het rook er muf koperachtig en naar ingewanden. Een mengeling die me bijna deed kokhalzen. Ik had echter al door dat ik een helderziend beeld doorkreeg, waarschijnlijk over de indringers, dus concentreerde ik me zodat het niet te snel zou oplossen. Vaag en van ver hoorde ik Kalons stem vragen wat er aan de hand was en of ik me wel goed voelde, maar ik reageerde er bewust niet op. In die lange hallen waar weinig verlichting aanwezig was, zag ik nu openingen die leken op deuren. Ik probeerde het beeld te verplaatsen zodat ik door een opening kon kijken. Het lukte!
Het was spannend en voelde aan alsof ik een kind was dat stiekem in een verboden kamer gluurde. Ik wist echter zeker dat de indringers mij niet konden zien. Ik was daar niet lijfelijk aanwezig, alleen met mijn geest. De kamer was een vierkante ruimte, bestaande uit hetzelfde materiaal als de hal en even donker. Ik meende een ijzerachtige stoel te ontwaren en aan de muur tal van schermen waarop allerlei gegevens en beelden te zien waren die meteen mijn aandacht vasthielden. Het waren beelden van buiten, maar ook van andere ruimten in het schip. De gegevens waren in een taal die ik niet kon lezen, maar leken nog het meest op de oude Japanse tekens.
De beelden van buiten toonden de massa dromers en de groep fantasiejagers. Maar ook de rest van Emowereld werd aan een nauwkeurige observatie onderworpen. Ik zag dat de dromersgroep gestaag in aantal toenam op de plaats bij het ruimteschip. Nog steeds kwamen ze uit alle richtingen toegestroomd, alsof het bijen waren die tot honing aangetrokken werden. Het waren er minstens honderdduizend. Uriël vloog laag over hen heen en riep hen toe. Waarschijnlijk legde hij de situatie aan de dromers uit, vertelde hij wat hun te doen stond. Maar wat me ook opviel, doordat enkele schermen andere delen van Emowereld lieten zien, was dat niet alle dromers naar het ruimteschip kwamen. Er zwierven er nog steeds overal rond. Misschien was dat maar goed ook. Het bevolkingsaantal van Ratiowereld was dan wel gestagneerd door een geboortebeperking van één kind per gezin en doordat eeuwen terug enkele dodelijke ziekten de mensheid hadden uitgedund, maar toch stond het cijfer nog steeds op een behoorlijke zes miljard. Waarom trokken sommige dromers dan naar het schip en andere niet, vroeg ik me af.
Ook liepen er nu emowezens tussen. Ik meende een paar kabouters te ontdekken, leucrota’s en degene met de meer menselijke kenmerken. Heksen misschien of vampiers. Het zag er rumoerig en chaotisch uit. Een soort lome paniek leek zich te verspreiden, uitend in drukke handgebaren en verschrikte gezichten.
Blijkbaar scande een camera van dit ruimteschip in een supersnel tempo de omgeving en naar wat ik begreep, analyseerde hun computer de gegevens. Zo zag het er toch uit, maar ik kon het ook verkeerd hebben. Het gaf echter wel een verklaring voor het feit dat ze nog steeds geen actie ondernomen hadden. Ze waren zich inderdaad aan het voorbereiden, wilden hun tegenstander door en door kennen en namen blijkbaar geen enkel risico.
Ik zag ook mijzelf! Ondersteund door Kalon, met mijn ogen dicht en mijn kin rustend op mijn borst. Dat was een erg bizarre gewaarwording, maar ik bleef er liever niet al te lang bij stil. Ik bewoog mijn geest dieper de kamer in.
Een ander scherm toonde de indringers. Ze zagen er mensachtig uit, net zo menselijk als ratiomensen. Geen bizarre extremiteiten of twee koppen, geen robotten of gigantische monden met scherpe tanden. Ik weet niet of me dat nu opluchtte of niet. Misschien was het beter geweest als ze er monsterlijk uitzagen, want waarom zouden mensachtige ons willen aanvallen? En toen zag ik toch een verschil, echter zo minimaal dat het me eerst ontgaan was. Sommigen bewogen zich houterig, alsof ze nog niet zo lang geleden hadden leren lopen. Bij anderen zag ik dat de armen uit vlees leken te bestaan, maar dat toch niet waren. De huid glinsterde op een onnatuurlijke wijze, alsof ze uit kunststof bestonden.
De indringers leken druk in de weer met het verzamelen van wapens, hingen die over hun schouder of stopten die in hun kledij. Er stonden ook enorme machines die er niet uitzagen alsof ze een ander doel dan verwoesting dienden. Ook de kleren van de indringers zagen er niet al te vreemd uit, niet vreemder dan sommige kledingstukken van emowezens. Hoe dan ook, het was nu wel zeker dat ze niet met goede bedoelingen gekomen waren. Het eigenaardige was dat hun bewegingen er snel en doelgericht uitzagen, maar er blijkbaar geen enkel woord tussen hen gewisseld werd. Toch niet dat ik kon zien. Hun lippen bewogen niet en ze keken elkaar amper aan. Zouden ze een telepathische link hebben? Een link die hen allemaal verbond?
Ik schrok toen ik geknars hoorde en zag nu pas dat er een indringer in de stoel zat. Hij draaide de stoel om en leek me recht aan te kijken, wat natuurlijk niet zo was. Of wel? Ik kreeg het plots zo benauwd dat ik onbewust achteruitdeinsde en mijn geest nogal abrupt weggetrokken werd uit het schip. Dat had zo snel plaatsgevonden dat het me nog duizelde toen ik mijn ogen opende en de groep om me heen zag staan.
Ik slikte moeizaam, mijn keel was zo droog als een verdord herfstblad.
‘Gaat het, Codie?’ vroeg Kate op bezorgde toon.
Ik knikte en glimlachte Kalon dankbaar toe. Hij had me tenslotte behoed voor enkele blauwe plekken en kneuzingen. ‘Nu gaat het weer, ja.’
‘Had je een visioen?’ vroeg Dille. ‘Zo leek het wel.’
‘En wat voor één,’ antwoordde ik en zuchtte. ‘Ze komen eraan.’
Gehlen knikte naar het ruimtetuig. ‘Heb je ze gezien?’
Ik knikte en vertelde wat ik gezien had in mijn visioen. ‘Ze zijn zich inderdaad aan het voorbereiden,’ besloot ik. ‘ En ze hebben alles gezien wat er gebeurde hier en weten ook vermoedelijk veel van de rest van Emowereld.’
‘Dus ze peilden waarschijnlijk naar de technologische- en wapenstatus van deze wereld.’ Gehlen voegde er nog een misnoegde grom aan toe.
‘Daar leek het wel op. Ik denk ook dat ze communiceren via telepathie.’
‘Heb je hun wapens goed kunnen zien?’
‘Degene die ze meenamen, leken een beetje op onze energiepistolen. Ik heb ze echter niet in werking gezien, dus heb ik geen idee van hun kracht. Er stonden ook machines op wielen die eruitzagen als een soort kanonnen, maar dan niet de oude die loden ballen spugen.’
‘Hoeveel indringers?’
‘In die ene zaal; minimaal enkele tienduizenden.’
‘Niet best, niet best.’ Gehlen draaide zich om naar de massa dromers. ‘Iedereen, houd jullie klaar! Ze kunnen elk moment naar buiten komen! Ze hebben wapens en we moeten veronderstellen dat ze meteen beginnen te schieten. Zorg dat je dus meteen een indringer zijn wapen afhandig maakt!’
Er klonk instemmend geroep uit de massa en vuisten zwierden strijdlustig in de lucht.
Aqua sprak Gehlen aan. ‘Zouden we niet eens oefenen? Straks lukt het hen niet de eerste maal, net zoals bij mij.’
‘Dan zien ze dat,’ bracht ik in. ‘De indringers zien dan meteen ons enige wapen!’
Gehlen liet een zucht horen dat veel weg had van een grom. ‘We moeten het er maar op wagen zonder oefenen.’
‘Hoeveel dromers zijn er op de hoogte, denk je?’ vroeg ik.
‘Te weinig. Door het sneeuwbaleffect misschien enkele duizenden. En Uriël heeft ook zijn best gedaan.’
‘Dat is niet belangrijk,’ kwam Aqua tussenbeide. ‘Zolang de voorste linies op de hoogte zijn, is dat voldoende.’ Hij blikte naar de massa achter hem. ‘Hoop ik.’
‘Uriël?’ riep Gehlen.
In een nanoseconde hing Uriël voor hem.
‘Probeer de voorste groep dromers zover te krijgen dat ze een zo lang mogelijke lijn vormen.’ Gehlen keek naar rechts en wees. ‘Vanaf Nico’s tabaksplantage, die richting dus,’ toen wees hij naar links, ‘tot zo dicht mogelijk tegen het donkere bos.’
Uriël knikte en ging meteen aan de slag.
Een weerwolf met lange wimpers kwam naar Kate toe. ‘Kate, wat is er nu precies aan de hand? Er zijn enkele emowezens die zich ongerust beginnen te maken. Ze dachten eerst dat het ding in de lucht een creatie was van die groep dromende mensen hier. Ze stonden eerst te ver om het goed te zien. Nu weten ze echter dat het ding echt is. Er komen meer en meer emowezens deze kant op en ze zien er erg ongerust uit. Wat moet ik hun zeggen? Zijn ze goed of slecht?’ Ze keek omhoog naar het schip. Haar haren stonden rechtop en haar oren lagen plat op haar kop. ‘Ik heb het gevoel dat ze slecht zijn, klopt dat?’
Kate bukte zodat ze met haar op ooghoogte kwam. ‘Ja, hoogstwaarschijnlijk wel. Vertel iedereen de waarheid. Dit is een invasie van wezens uit een andere dimensie. Maar we hopen dat we het onder controle hebben, Zonnestraal. We hebben een plan.’
‘Kunnen de weerwolven iets doen? Ik kan ze relatief snel bij elkaar krijgen, Kate.’ Ze tikte met haar poot op haar kop om aan te geven dat ze de weerwolvenpopulatie telepathisch kon bereiken. ‘En we hebben een rij scherpe tanden.’ Haar lippen vertrokken en lieten de venijnige wapens zien.
‘Ze hebben pistolen, Zonnestraal.’
De weerwolf trok een scheve grimas en spuugde daarna op de grond. ‘Hé, bah, verfoeilijk. Maar we kunnen het altijd proberen. We zijn snel en een beet op de juiste plaats verricht wonderen.’
Ik zag Kate twijfelen, maar toen zei ze: ‘Jullie kunnen ons helpen door zoveel mogelijk emowezens hiervandaan te houden. Laat ze voorlopig in de steden blijven of het liefst nog in hun huis. Maar niet hier. Zeker niet hier. De kans is te groot dat ze verwond raken of zelfs gedood worden. Stel hen gerust dat we het onder controle hebben. Al die dromers hier zullen ons daarbij helpen. Zij moeten blijven.’
De wolf knikte. ‘Zullen we doen. Ik laat de weerwolven een linie vormen rond de groep dromers zodat de emowezens er buiten blijven.’ Meteen sprintte ze weg en al gauw was ze uit ons zicht verdwenen.
Kate zuchtte. ‘Ik hoop dat Ewok het niet in haar botte kop haalt om hiernaartoe te komen.’
‘Waarschijnlijk zal ze de weerwolven helpen als ze het hoort,’ zei ik.
‘Daar vrees ik juist voor. Ik weet dat ze sterk is en al, maar als er gevaar dreigt kan ik haar enkel als een klein hondje zien, niet als deels weerwolf. ’
‘Ze redt zich wel.’
Ik hief mijn energiepistool voor me en controleerde nogmaals of het wapen op verdoven stond.
‘Gehlen?’ riep ik, want het geroezemoes van de dromers leek alleen maar in volume toe te nemen. ‘Ben je zeker dat we nog steeds de pistolen op verdoven moeten zetten?’
‘Voorlopig wel,’ riep hij terug. ‘Ah, ze kunnen me wat.’ Hij verhief zijn stem nog meer: ‘Zet jullie wapens op doden, nu!’
Dat liet ik me geen tweemaal zeggen. Ik had ze gezien, ik had hun vastberaden gedrag aanschouwd en hun wapens. Ik had hun wrede aard gevoeld tot het me verzwolg. Iets dergelijk kwaadaardigs had ik nooit eerder ervaart. Mijn vredelievendheid was sedertdien naar een dieptepunt gezakt.
Het moment naderde, dat wist ik zo zeker als mijn naam, en de zenuwen sloegen ongenadig toe. Ik trilde en voelde me misselijk worden. Mijn angst was zo groot dat mijn kleren begonnen te knellen en me leken te wurgen.
Gehlen gebood ons om tussen de dromers in te gaan staan, achter de tweede linie, zodat we door hen beschermd zouden worden, maar toch niet te ver stonden om de indringers te kunnen raken. Met trillende benen ging ik staan waar ik moest. Gehlen ging in het midden staan. Aqua, Kate en ik aan zijn rechterkant iets verderop en Dille en Kalon aan zijn linkerkant. Uriël zweefde vlak boven ons. Het deed me denken aan die plaatjes uit oude boeken waarin engelen als beschermers aanzien werden. Kon hij ons maar allemaal ineens beschermen, waren de verhalen maar waar. Dat zou alles aanzienlijk makkelijker maken. En als het niet waar was; de vliegende Hollander had blijkbaar zijn vliegkunsten weer onder controle en stoof eveneens over ons heen, vrolijk en zich van geen gevaar bewust naar iedereen zwaaiend. Op dat moment zou ik er heel wat voor over hebben om een dromer te zijn. Ongenaakbaar, altijd veilig en de mogelijkheid om te vliegen. Ver weg van hier.
Kate stootte me met haar elleboog aan en glimlachte me bemoedigend toe. ‘Vergeet niet dat je een sterk kereltje bent, Codie. Sterker dan ons allemaal samen.’
Dat had ik even nodig. ‘Bedankt Kate.’ Ik probeerde moedig terug te glimlachen en zoog een grote teug lucht binnen.
Ja, het ging ietsje beter.
Toch ietsje.
Maar voor hoelang?