18. Dille Vandeputte
Als je nooit eens iets anders uitprobeert, ontdek je nooit nieuwe talenten bij jezelf. Een computer moet tenslotte ook regelmatig geüpgrade worden, anders wordt hij op den duur waardeloos.
Aanvankelijk was het onduidelijk wat de dromers uitvoerden. Ik was te geconcentreerd op het doden van zoveel mogelijk indringers en het zo goed mogelijk ontwijken van de energiestralen. Het kwam me onwerkelijk over dat nog niemand uit onze groep geraakt werd. Althans, dat hoopte ik, want in de chaotische drukte die er heerste, ontging het meeste me. Volgens wat ik zag, waren er indringers die door dromers ontwapend werden, wat uiteraard goed was. Maar ik zag ook dat diezelfde indringers, als ze niet door ons geraakt werden, zich meteen in het ruimtetuig lieten transporteren. Of ze hadden zelf teleportatiegaven of ze gebruikten een apparaat daarvoor. Het vervelende was dat er telkens nieuwe indringers verschenen of het waren dezelfde die zich opnieuw lieten wapenen. Zo schoten we natuurlijk niet op! En de indringers die door ons geraakt werden, maar niet voldoende om hen volledig te dematerialiseren, leken weinig hinder van hun wonden te ondervinden en bloedden amper.
Plots werd ik opzij gegooid en meteen daarna, terwijl ik verbaasd geknield op de grond zat, voelde ik een snerpende pijn in mijn linkerarm. Ik keek op en zag Kalon op me neerkijken. ‘Je werd bijna voluit geraakt. Het is nu gelukkig maar een schampschot.’
‘Bedankt.’ Ik sprong op en hervatte het schieten, het kloppende gezeur in mijn arm negerend.
Als het zo doorging, dan konden we het nooit winnen! Telkens wanneer een indringer ontwapend werd, ging hij een nieuw wapen halen. Met ons zevenen konden we nooit genoeg indringers neerknallen voor ze ons gedood hadden! Het zag er absoluut niet goed uit! Wat hadden we gedacht! Hoe stom waren we! Het leek alsof Aqua, die als een gek vuistslagen en kicks aan het uitdelen was, er plezier in had.
Ik hoorde een gil naast me en zag dat Codie geraakt was en neerzeeg op de grond. Ik liep er snel heen en na een snelle blik constateerde ik dat het echter enkel in zijn voet was. Gelukkig!
‘Gaat het?’ vroeg ik.
Hij knikte. Dapper krabbelde hij op en zijn pijn verbijtend schoot hij verder, met een razende blik in zijn ogen.
Zag ik het nu goed? Verbaasd knipperde ik met mijn ogen en ik kon een glimlach, hoewel totaal ongepast, niet onderdrukken. Blijkbaar waren de dromers nu pas goed in actie gekomen. Niet alleen verdwenen de pistolen uit de handen van de indringers, maar ze werden ook vervormd. Sommige wapens veranderden in een ruiker bloemen en sommige in wegvliegende duiven. Ik schoot onderwijl wel door natuurlijk, maar kon het niet laten af en toe nieuwsgierig een blik te werpen op de vindingrijkheid van de dromers. Ze hadden er niet beter op gevonden dan de wapens om te vormen in bamboestengels, rozenstruiken, romige taarten, fruit, noem maar op. Het leek wel alsof de dromers een wedstrijd hielden wie het creatiefst kon omgaan met het doen verdwijnen van de wapens. Het waren illusies uiteraard, maar dat wisten de indringers niet. Toch leken ze niet verbaasd te zijn. Haast mechanisch en gedecideerd, zonder ook maar te verpinken, gooiden ze het voorwerp weg en verdwenen in het ruimtetuig. Wat een koele kikkers!
Codie kwam hinkend naast me staan en gniffelde. Hij had het dus ook gezien.
‘Gaat het nog?’ riep ik boven het tumult uit.
‘Ik overleef het. En met je arm?’
Ik keek naar de rozerode wond, waar de opperhuid afgeschroeid was. Het verbaasde me dat ik het een tijdje niet gevoeld had. Dat zou wel door de adrenaline komen, bedacht ik me.
‘Het gaat,’ antwoordde ik dan ook.
‘We redden het niet.’ Hij zag er niet goed uit, vond ik, hij leek met de minuut bleker te worden.
En toen kwam de genadeslag.
Gehlen werd voluit in zijn buik geraakt! Geluidloos, liet hij zijn energiepistool vallen en viel op de grond, met zijn handen op zijn buik. Ik zeeg neer op mijn knieën en inspecteerde zijn wond. Het leek een dodelijke te zijn, Gehlen zou niet lang meer hebben! Er was bloed. Veel bloed! Teveel! Nee, verdorie! Nee!
Aqua kwam teruggerend en riep: ‘We moeten ons terugtrekken! Het zijn er teveel! Allemaal moeten we ons terugtrekken, behalve de dromers! We moeten…’
Door mijn bezorgdheid om Gehlen, die met gesloten ogen moeizaam adem haalde, had ik niet meteen door wat er aan de hand was en waarom Aqua zijn zin niet afgemaakt had. Pas toen ik merkte dat Gehlens gekreun wel erg luid klonk, besefte ik dat de omgeving muisstil was. Ik keek op en zag de overige fantasiejagers verbaasd om zich heen kijken.
‘Wat…’ begon ik en sloeg toen compleet om van verbazing.
Iedereen, de indringers en alle dromers, stonden stokstijf stil. Bevroren in de beweging of actie die ze net hadden uitgevoerd. Behalve dan uiteraard degene die we dodelijke geraakt hadden en op de grond lagen, voor mijn idee veel te weinig. Het was irreëel! Het was net alsof ik naar een gigantisch openluchtmuseum van poppen keek! Enkel de fantasiejagers en Uriël, die boven ons vloog, bewogen nog. De vliegende dromer die zo vrolijk de lucht doorkliefd had, hing nu volkomen stil, alsof hij aan draadjes vastgehouden werd. Zelfs Aqua stond bevroren in een pose; zijn gezicht verwrongen in een razend masker, zijn mond wijd open en zijn armen voor zich uit.
Ik hervond mijn realiteit doordat Gehlen opnieuw pijnlijk kreunde. ‘Wat is er aan de hand?’
Kalon trok zijn schouders op. Codie bleef met grote ogen de standbeeldtentoonstelling aanschouwen en zei ironisch genoeg: ‘Héhé, wat een rust.’
Als Gehlen niet zo zwaar gewond was geweest, dan was ik ter plekke in lachen uitgebarsten. Het zou wel door de spanning gekomen zijn, een soort tegenwicht van mijn geest. Kate leek de omgeving af te speuren op zoek naar iets. Wat dan?
Gehlen stootte een diepe zucht uit en zijn borst ging niet meer op en neer. Verschrikt hield ik mijn handrug tegen zijn mond aan. Hij ademde nog, maar erg oppervlakkig. ‘We moeten Gehlen naar het ziekenhuis brengen! Nu meteen!’
Codie bukte zich en nam Gehlens hand in de zijne. ‘Ik ga al.’
In een plop waren ze beiden weg. Op de plek waar Gehlen gelegen had, zag het gras rood van zijn bloed. Ik voelde me misselijk van angst en bezorgdheid om Gehlen. Het zweet drupte van mijn voorhoofd en dat kwam niet door de zon die nu warm op ons scheen. Voor ik het besefte, kotste ik mijn gal eruit. Het gele spul brandde in mijn keel.
Mijn rug werd geaaid en Kate zei: ‘Het komt wel goed met Gehlen. Onze ziekenhuizen hebben uitstekende dokters. Werkelijk. Gaat het met je arm? Moet je ook niet naar een ziekenhuis?’
Ik vaagde mijn mond schoon met mijn mouw en forceerde een glimlach. ‘Het gaat. Dank je.’ Hoewel ik de wond in mijn arm niet voelde, was mijn keel gortdroog en snakte ik naar een glas water. Ik kwam rechtop en overzag nogmaals het bizarre schouwspel van stilstaande wezens en dromers.
‘Wat is er hier aan de hand? Wie of wat doet dit?’ vroeg ik. Ik was er dankbaar om, dat zeker. Het gaf ons de kans om Gehlen weg te brengen en adem te halen. Het moest dus wel iemand zijn die aan onze kant stond. Het leek me niet dat de indringers zichzelf stil zouden zetten.
Kate kneep haar ogen samen en speurde opnieuw de omgeving af. ‘Ik heb een vermoeden en als het inderdaad… Ha, daar heb je hem! Ik had gelijk.’ Ze grinnikte en op Kalons gezicht verscheen een brede glimlach.
Ik had niet het scherpe zicht van Kate en zag enkel een figuur naderen. Hij was groot en niet mager, dat kon ik wel zien. Hij schreed tussen de dromers door en ontweek hen vloeiend met een zelfverzekerde tred. Een grote knalrode vlek was het volgende dat ik ontwaarde. En toen zag ik wie het was! Er was maar een figuur die ik kende die met zoveel flair en attitude tussen mensen doorliep, alsof hij de koning en de keizer in één was!
‘Toth!’ riep ik toen hij eindelijk dichtbij genoeg was. Ik kon het niet helpen, maar vloog hem om de hals. Zijn borstharen kriebelden tegen mijn wang aan.
‘Schatje, ik ben ook blij jou te zien,’ grinnikte hij met die typerende rauwe klank van hem.
Ik liet hem los. ‘Ben jij hiervoor verantwoordelijk?’
Hij trok een scheef lachje. ‘Ehum.’ Voor zijn doen had hij een eenvoudige sarong aan. De rode kleur sprong dan wel in het oog, maar het opschrift was simpel. Een hand die een veer vasthield en woorden neerschreef in een zwarte inkt. De helft van zijn sarong was al gevuld met tekst en de andere helft was nog onbeschreven. Ik vroeg me toch wel af wat er opstond, maar besloot dat we daar nu de tijd niet voor hadden.
‘Maar hoe deed je het?’ vroeg ik, mijn blik van zijn sarong wegnemend.
Hij keek Kate aan. ‘Leg jij het eens uit, lieverd.’
Kate grijnsde. ‘Toth heeft ook de macht over tijd.’
‘Werkelijk? Ik gaapte Toth aan als was hij opnieuw de Egyptische God waarvoor hij ooit aanzien werd.
Toth knikte. ‘Ja, meisje.’
‘Maar hoe…’ begon Kate en keek toen plots boos. Ik volgde haar blik en zag kleine Ewok tussen de benen van Toth doortrippelen. Haar staart kwispelde en haar tanden waren ontbloot in een grijns. ‘Ewok! Heb jij Toth opgetrommeld?’ Kate klonk boos, maar haar blik stond zacht.
Er volgde een telepathische conversatie tussen hen tweeën die ik, jammer genoeg, niet kon volgen. Kate vertoonde allerlei uitdrukkingen op haar gezicht, maar de laatste was liefdevol.
‘Ewok vernam van Donder wat er aan de hand was en dacht dat we wel wat hulp zouden kunnen gebruiken,’ vertaalde Kate enkele seconden later.
‘En zo te zien had ze gelijk!’ bulderde Toth. ‘Wie zijn die kloothommels?’ Hij knikte in de richting van de indringers. ‘En wat doen al die dromers hier? En wat een afschuwelijk lelijk ding daar! Smaak hebben ze dus niet, wie ze ook zijn.’ Hij trok een grimas dat waarschijnlijk walging moest voorstellen, maar enkel zijn bavianenkop van meer rimpels voorzag.
Kate legde haar energiepistool neer en deed het hele verhaal. Hij luisterde nauwgezet en na haar verhaal zuchtte hij zo diep dat zijn borstharen erdoor beroerd werden.
‘Arme Gehlen. Ik hoop dat hij snel beter word. Dus als ik het goed heb, zijn jullie nu nog meer in de minderheid. Dat ziet er niet goed uit.’
‘Dat is nog lichtelijk uitgedrukt,’ zei ik. Enkel Kate, Kalon en ik schoten nog over en geen van ons was erg handig met energiepistolen. Niet zoals Gehlen of Aqua, althans.
‘Maar goed dan dat ik nog enkele halflingen heb opgetrommeld’
‘Je hebt wat?’ Kate’s stem schoot de hoogte in, maar op een vrolijke toon. Nu was het Kate die Toth rond de hals vloog en met zo’n kracht dat hij even wankelde.
‘Hé hé, meisjes, ik ben niet zo jong meer, hoor. De duizenden jaren beginnen zijn tol te eisen,’ grinnikte Toth.
‘Wie komt er nog meer?’ vroeg Kalon. Ook hij zag er plots beter uit, de opluchting stond duidelijk op zijn gezicht te lezen. Ik was zo gefixeerd op wat Toth zou zeggen dat ik het amper hoorde toen Uriël riep: ‘Ik kom zo terug! Wacht op mij voor je de tijd terug activeert!’
‘Geen idee. Ik heb een kettingreactie in gang gezet en enkel Sekhmet gesproken. Zij praat dan weer met een volgende halfling.’ Toth schokschouderde. ‘We zullen zien.’
Kate had hem nog steeds in een omhelzing vast. Toen liet ze hem verschrikt los, deed een stap naar achter en keek naar hem op. ‘Maar zullen ze ons wel willen helpen? Ik bedoel, niet als belediging bedoelt, maar jullie halflingen bemoeien zich meestal niet met de rest van Emowereld.’
‘Schatje, als ze aan Emowereld komen, komen ze aan ons. We willen onze thuis niet laten opbranden of laten innemen door een stelletje…’ Hij liep naar de indringers toe met wapperende sarong en statige passen. Zijn blik gleed over de indringers die hij van top tot teen bekeek. Met een verbaasde uitdrukking draaide hij zich naar ons toe en riep: ‘Wat zijn het eigenlijk? Het lijkt of ze niet echt zijn.’
We liepen er ook heen. Ik was best nieuwsgierig om ze eens van dichtbij te bekijken. De ‘man’ die voor me stond, zag er op het eerste gezicht menselijk uit, tot je beter keek. Zijn ogen hadden een onnatuurlijke schijn en een matte kleur. Hij hield zijn wapen vast, overigens een lelijk, scherp, zwart ding, met een hand dat er niet vlezig uitzag. Ik gleed met een vinger over de huid en inderdaad, de hand bestond uit een of andere kunststof. Hoeveel meer van die man zou er nep zijn, vroeg ik me af terwijl ik zijn strak aansluitende broekspijp omhoog stroopte. Ook de huid van de benen voelden onecht aan. Het had de kleur van vlees en oppervlakkig gezien zag het er ook uit als huid, maar daar hield het mee op. Alle indringers waren overigens kaal, maar dan volledig; zelfs geen wenkbrauwen of wimpers. Het maakte het zien van een verschil tussen de mannelijke en de vrouwelijke bijna onmogelijk. Ook hun kledij was extreem sober en bestond uit een eendelig pak in een vaalgrijze kleur.
‘Deze hier heeft een plastic torso,’ zei Kate op verbaasde toon. Ze klopte zachtjes met haar vuist op de buik. Het maakte een toktok geluid, zoals bij hard plastic.
‘Deze ook,’ zei Kalon die iets verderop stond en, naar ik meende, een vrouw van opzij bekeek. ‘En valse oren. De huid van het gezicht voelt raar aan. En toch hoor ik een hart kloppen, ze leven dus wel.’
‘Daarom zijn hun aura’s incompleet.’ Kate keek alsof ze plots het licht had gezien. ‘Ik begreep het al niet. Hun aura’s zijn onderbroken en op de meeste plaatsen niet eens aanwezig. Ze zijn vaag en hebben een onnatuurlijke kleur. Wat zijn het in hemelsnaam?’
Wat mij vooral opviel was het uitdrukkingsloze dat hen allemaal kenmerkte. Als wij, ratiomensen, er emotieloos uitzagen, dan konden we nog heel wat leren van deze figuren. Er lag geen spoortje gevoel op hun gelaat, geen frons, geen angst, niet eens een minimaal teken van uitputting. Hun gezichten zagen er nog meer stoïcijns uit dan een masker. Dan zagen de dromers, hoewel het ratiomensen waren, er heel wat menselijker uit met hun verstarde uitdrukkingen en gedragingen. Bij hen zag je de diepe fronsen van bezorgdheid, de opengesperde angstige blikken, de samengeperste lippen van inspanning. De dromers leken meer te leven dan de indringers!
Kalon vroeg aan Toth. ‘Wat als we één van hen nu eens ondervroegen? Kan jij een enkele indringer uit die tijdstilstand halen? Dan voel ik hem eens aan de tand… als ze die al hebben.’
Dat vond ik een uitstekende suggestie!
Toth snoof. ‘Natuurlijk kan ik dat! Anders zouden jullie toch ook vastzitten in die tijdlus?’
‘En de rest van Emowereld?’ vroeg Kate.
‘Allemaal actief, lieverds. Hoe kunnen de halflingen anders hierheen komen?’
‘Maar ze spreken hoogstwaarschijnlijk een vreemde taal,’ bracht ik in.
‘Meisje, toch.’ Toth tikte tegen zijn hoofd. ‘Wij hebben een taalcentrum in de hersenen dat zich automatisch richt op de taal van degene die we voor ons hebben.’
‘Ah ja.’ Dat was ik eventjes vergeten. Dom, Dille, dom. ‘Maar,’ en ik voelde mijn I.Q. weer stijgen, ‘als je er een ontvriest, zal hij zich misschien onmiddellijk het schip in teleporteren.’
‘Niet als hij het niet zelf kan en het doormiddel van een machine gebeurt,’ bracht Kate terecht in. ‘In het schip zit iedereen toch ook vast in de tijd?’
Toth knikte. ‘Uiteraard, schoonheid.’
‘Dat risico moeten we dan maar nemen. Hij kan toch niet veel beginnen,’ opperde Kalon. Hij liep naar een van de indringers toe en nam zijn wapen weg. ‘Wacht even,’ zei Kalon. Ik begreep wat hij aan het doen was. Hij nam de indringer op, alsof hij niets woog, en plaatste hem enkele meters van zijn kompanen vandaan. Zo kon hij niet snel een wapen uit een ander zijn hand nemen. Toth ‘activeerde’ de indringer zonder gebaar of woorden, maar enkel door hem aan te kijken. Waw! Ik was onder de indruk. Geen wonder dat de vroegere Egyptenaren halflingen voor Goden aanzagen.
De indringer knipperde niet eens met de ogen en vertoonde geen greintje verbazing toen hij merkte dat zijn wapen verdwenen was en zijn soort niet meer bewoog. Hij leek niet eens kwaad, maar keek Kalon vlak aan, alsof hij niet zijn vijand bezag, maar eender wat. Ik kreeg de kriebels van die figuren. Menselijk leken ze me al lang niet meer. Het was eerder alsof je met van die ouderwetse etalagepoppen een gesprek wilde aanknopen. Toch was ik razend benieuwd wie of wat ze waren en waar ze vandaan kwamen. Ik hoopte dat de man wilde praten.
Kalon stelde zijn eerste vraag en het was grappig hoe de woorden onmiddellijk aangepast werden aan de taal van de indringer. Het klonk een beetje Zweeds, vond ik. Zweeds met klikkende en klakkende klanken. Heel bizar.