20. Kate De Lille
Favoriete dagindeling: lang uitslapen met Kalon, in bed ontbijten, vrijen, in bed lunchen, vrijen, een dutje doen, samen een boek lezen in bed met een glas wijn, dineren in bed, vrijen en slapen.
‘Hoezo?’ zei Kalon. ‘Las hij die van ons?’
‘Nee. De telepathische gave is niet iets waarmee ze geboren worden,’ verklaarde ik.
Ik had gedurende de hele ondervraging de gedachten van de man gelezen. Ik veronderstelde dat de regel om andermans gedachten zonder toelating met rust te laten hier niet opging. Bovendien was hij noch een emowezen, noch een ratiomens en dreigde hij mijn wereld in te palmen. Reden genoeg om eens goed zijn privacy te schenden. Maar voor het eerst in mijn leven hield ik een walging over aan het telepathisch proces. Niet omdat het zonder zijn goedkeuring was, maar om wat ik daar had gevonden. Zelfs hun gedachtegang was niet menselijk of levend, alsof ze dat uit de nog biologische hersens hadden geschraapt. Het was er doods en leeg, met enkel rechtlijnige, strakke gedachten, verstoken van enige warmte of emotie. Ik kon me voorstellen dat machines zo zouden denken als ze dat konden.
Ik vervolgde: ‘Ze hebben een elektronisch apparaat in de hersens ingebouwd waarmee ze met elkaar kunnen praten via gedachten. Ze kunnen dus niet de gedachten lezen van iemand anders dan deze van hun eigen soort. Uit wat ik begreep, hebben ze dit ooit ingevoerd omdat het de communicatie zou vereenvoudigen en misverstanden uit de wereld zou helpen.’
‘Maar ze hebben wel eigen krachten,’ zei Dille. ‘Ze teleporteerden. Of was dat ook doormiddel van een machine?’
Ik knikte. ‘Inderdaad. Ze hebben geen enkele paranormale kracht.’ Ik had het al vermoed, aangezien de man niet plots verdwenen was toen we hem ‘ontwaakten’. Hij had zich evengoed kunnen laten weg teleporteren, maar was blijven staan.
‘Weet je,’ zei Toth en keek naar het luchtding. ‘Ik vraag me af waarom ze ons niet aanvielen met dat geval daar. Daar zal toch heel wat vernietigende kracht in schuilen waarmee ze ons in één ruk zouden kunnen doden. Waarom een gevecht van man tot man?’
Ik rilde al voor ik de verklaring gaf, want ook dat antwoord had ik tussen de gedachten van de man onderschept. ‘Ze willen deze planeet niet stukmaken. De energiestralen van het ruimteschipwapen hebben de kracht om een planeet compleet te vernietigen en als ze de Goden niet kunnen overhalen om terug te keren naar hun dimensie, willen ze hier blijven. Ze zijn niet meer te stoppen. Of de Goden komen terug naar hun wereld of ze vernielen alle wezens en blijven hier.’
Dille sloeg haar hand voor haar mond. ‘O, nee! Je moet de Raad contacteren, Kate, zij moeten met die… die plastics praten.’
Dat was ik ook van plan geweest, maar ik had sterk het vermoeden dat ze zich weer eens afzijdig zouden houden. Vrije wil en meer van die nonsens. Maar ik sloot mijn ogen en probeerde ze te contacteren. Een hele tijd gebeurde er niets. Misschien hadden de lafaards hun biezen al gepakt en waren ze verdwenen naar een andere dimensie om daar weer enkele moordlustige rotzakken te creëren die ons later konden aanvallen. Ik opende mijn ogen en schudde mijn hoofd.
‘Niets?’ Dille’s stem schoot paniekerig de hoogte in. ‘Zijn ze weg?’
Ik schokschouderde. ‘Misschien.’
Kalon blikte boos naar de lucht alsof hij de Raad daar kon zien en zei: ‘Schijters, laten ze ons hun troep opruimen.’
‘Kunnen die figuren eigenlijk gedood worden?’ vroeg Toth. ‘Ze bestaan verdorie uit plastic!’
‘Ja, als je ze in de hersenen raakt. Maar…’
Toth onderbrak me. ‘Ik wist het! Ik heb het altijd geweten! De Raad heeft onze wereld gecreëerd. Nu zal mijn boek ‘Waren de Goden dimensiereizigers?’ inslaan als een bom en zal het serieus genomen worden. Eindelijk!’
‘Jeetje, Toth, er zijn belangrijkere zaken aan de hand!’ zei ik scherp. ‘We worden met uitroeien bedreigt! Geen wezen die je boek dan nog koopt!’ Schrijvers! Wat een stelletje egotrippers!
Toth trok een gekweld gezicht en stak pruilend zijn gigantische onderlip naar voor. Doordat de rust nu enigszins weergekeerd was en de zenuwen iets gekalmeerd waren, begon mijn maag zich te laten horen. Ik had meer sandwiches moeten eten of een grote beker bloed moeten drinken.
Toth wilde net antwoorden op mijn reprimande toen we donderende stappen hoorden aankomen.
‘Ha, daar zijn mijn lieve vrienden,’ zei Toth, plots weer stralend. ‘Tijd voor een beetje fun!’
Met veel bravoure naderden de halflingen. Het waren er minstens acht en allen liepen ze met grote, zelfverzekerde stappen, zelfvoldaan recht voor zich uitkijkend. Ze gunden de dromers niet eens een blik waardig, alsof het geen mensen waren maar dingen. Allen waren getooid in opzichtige gewaden zoals bontgekleurde Efod’s of kokervormige jurken met een kalasiris overheen. Naar ik begreep de traditionele klederdracht uit het oude Egypte van Ratiowereld. De meesten droegen gouden juwelen met edelstenen bewerkt en kronen op hun hoofd die net zo rijkelijk voorzien waren van schitterende stenen en symbolen. Het was, op zijn minst, een indrukwekkend schouwspel, maar ik vond dat ze eerder uitzagen alsof ze naar een bal gingen, dan ten oorlog trokken.
Toen ze zich bij ons gevoegd hadden, herkende ik de meesten van hen. Horus met zijn valkenkop die, zelfs al stond hij op de grond, de omtrek vanuit de lucht kon aanschouwen. Maar het kon ook Ra zijn die het zonlicht kon sturen. Ik had altijd moeite om die twee uit elkaar te houden omdat ze beiden de kop van een valk hadden. Degene met de kop van een ram was Khnum. Hij had invloed op water. Ik meende ook Noet te herkennen met haar koekop. Zij kon de zon en de maan manipuleren. En Wadjet met de kop van een cobra en het gif van een slang dat ze kon uitspuwen tot meters ver. Naast haar liep Isis met de kop van een havik en sterke magische krachten. Uiteraard was Sekhmet van de partij. Van haar wist ik zeker dat ze niet vies was van een potje vechten en ik was ontzettend blij dat ze erbij was. Als laatste herkende ik Seth met zijn hondenkop. Als hij kwaad werd, kon je beter maken dat je niet in de buurt was. Zijn invloed op donder, bliksem en zand waren legendarisch. Degene met de stierenkop had ik nooit ontmoet, noch deze met de kop van een kat.
‘Eindelijk weer eens een heerlijk oorlogje,’ sprak Sekhmet als eerste. Haar leeuwenmanen glinsterden in het zonlicht. Waarschijnlijk had ze er een of ander speciaal poeder in gestrooid. Op haar kop prijkte een gouden schijf dat een kleine zon op zichzelf leek te zijn. ‘Na duizenden jaren begon ik het danig te missen, wat jullie?’ Ze keek de andere halflingen aan.
‘Mijn krachten begonnen te roesten,’ gromde Seth. Alsof hij verlekkerd was omtrent het aankomende gevecht, likte hij zijn muil af. ‘Wel weinig zand in de omgeving, dat is jammer. Ik zal het met vuile aarde moeten doen. Gelukkig is het droog.’ Hij bukte zich en raapte wat aarde op. Zijn bijzondere hoog hoofddeksel verroerde geen millimeter.
‘Hé, Kate,’ zei Sekhmet. ‘Wat vind je ervan? Ben je er klaar voor om deze ongewenste bezoekers eens te laten kennismaken met Goden.’ Sekhmet knipoogde me toe. Ik wist dat ze zich stoerder voordeed en in feite een zachtaardige persoon was. Ze moest echter de schijn ophouden tegenover de andere halflingen.
‘Ik voel me vereerd dat jullie ons willen bijstaan,’ zei ik plechtig glimlachend.
Noet, die een onmogelijk groot hoofddeksel droeg dat bestond uit twee sierlijke stangen met drie gouden schijven, snoof: ‘De eer is aan ons. Ik kan ze allemaal in een keer verschroeien door het zonlicht. De zon staat hoog op dit middaguur, dus ik heb alle munitie die ik nodig heb.’
‘Hé.’ De stierenkop schraapte met zijn voet over de grond en brieste: ‘Laat nog wat over voor ons, wil je. Jij mag niet alle plezier hebben! Ik wil er minstens enkele honderd rammen met mijn hoorns.’
Op dat moment hoorden we geklapwiek boven ons. Gelijktijdig keken we allemaal naar de lucht waar Uriël verscheen, gevolgd door tientallen cherubijnen. Uriël daalde en kwam voor me staan.
‘Aangezien ik even tijd had, bedankt Toth,’ hij knikte even in de richting van Toth,’ wilde ik nog wat versterking halen.’
‘Maar jullie zijn kwetsbaar,’ bracht ik in.
‘Je vergeet één ding, Kate. Wij kunnen geheugens wissen, toch voor een korte tijdspanne. En bovendien wil ik niet de geschiedenisboeken ingaan als een laffe soort.’ Hij blikte even naar de andere cherubijnen die boven hem zweefden. ‘En zo denken zij er ook over!’ Het klonk definitief, dus ging ik er maar niet op in. Tenslotte hadden zij zeggingschap over hun eigen leven.
Khnum, waarvan de enorme hoorns een gouden schijn hadden, grijnsde. ‘Nu hebben we de landtroepen, de luchtmacht en dan zorg ik wel voor de marine. Ik ruik alluviaal, er is dus een beek in de buurt.’
Ik had geen idee waar en zelfs met mijn scherp zicht kon ik er niet onmiddellijk een ontdekken. Maar Khnum die invloed had op water zou het wel beter weten. Ik voelde me sterker en sterker worden. Met zoveel gigantische krachten, kon de overwinning wel weer onze kant opschuiven. Kalon die mijn glimlach breder zag worden, knikte me toe. Hij voelde het dus ook.
‘Waw,’ zei Dille zacht. ‘Ik voel me beschermd en almachtig, alsof niets me meer kan raken.’
‘Mijn gif begint te branden,’ siste Wadjet. ‘Blijven we praten of vergieten we bloed?’
‘Eh,’ begon ik voorzichtig. ‘We willen hen niet doden. Daar doen we niet aan. We zijn emowezens, toch?’
‘Wat wil je dan doen? Hen aaien tot ze neervallen?’ sneerde de kattenkop. Het viel me plots te binnen dat zij wel eens Tefnut kon zijn. Ook zij had een schijf op haar kop, echter roder van kleur dan die van de anderen.
‘We kunnen hen jullie machten laten tonen, zonder hen te doden. Ik zeg niet dat ze niet gekwetst mogen worden, maar ik zie het liever niet in een compleet bloedbad en uitroeiing eindigen. Er zullen er sowieso gedood worden, ook door onze wapens, maar laten we het eerlijk houden.’
‘Kate,’ Sekhmet zette een stap dichter naar haar toe, ‘Je kan niet verwachten dat de halflingen henzelf gaan inhouden. Nu ze, na al die duizenden jaren, eindelijk weer eens hun krachten ten volle kunnen gebruiken, popelen ze om die bezoekers een lesje te leren.’
Hoewel Sekhmet ziekte en verderf kon verspreiden dat een hele mensheid kon vellen, stond haar blik begripvol. Ik zag aan haar aura dat ze er net zo overdacht als ik, maar wel in naam van de andere halflingen moest pleiten.
Kalon stootte me zacht aan en gaf me telepathisch door dat hij de perfecte smoes gevonden had om hen te overtuigen. Dat hoopte ik dan maar. ‘Kate heeft gelijk, Sekhmet. We verlagen ons tot hun niveau als we hen allemaal doden. Bovendien zijn zij geen ware tegenstanders voor jullie. Het is kinderspel om hen uit te schakelen met al jullie krachten.’
Sekhmet keek Kalon even peilend aan. Haar blik vertelde dat ze hem doorhad. Fluisterend, zodat alleen Kalon en ik het konden horen, zei ze: ‘Vampiertje, dat is altijd zo geweest. Wij waren altijd de sterkste wezens, maar dat belette ons niet om ons te moeien in miezerige oorlogjes.’ Daar had ik geen weerwoord op.
Sekhmet draaide zich om en brulde naar de andere halflingen: ‘We doen wat Kate zegt! We verslaan ze zonder ze te doden!’
De halflingen roerden zich in protest, ze murmelden vervloekingen en werden onrustig.
‘Wat nou?’ riep Sekhmet. ‘We gaan plezier maken, dat is toch het belangrijkste! Wat maakt het nou uit dat we dit nietige ras levend laten of niet, zolang we een tijdje met ze kunnen spelen!’
Dat beviel de halflingen beter. Er werd al wat instemmend geknikt.
‘Bedankt,’ zei ik. Ik richtte me ook tot de halflingen. ‘Pas op voor hun wapens. Deze zijn dodelijk. Ze zijn enkel kwetsbaar in hun hoofd, want ze bestaan grotendeels uit een soort van plastic. Verder hebben ze geen bijzondere krachten.’
‘En,’ voegde Sekhmet er rustig aan toe, alsof ik helemaal niets over de wapens had gezegd. ‘Als we merken dat ze zich niet willen overgeven, worden ze leeuwenvoer.’
Kalon en ik wisselden een blik. Hij trok zijn schouders op en zei met zijn blik: beter dan niets. Daar had hij gelijk in. We waren niet hun bazen of wat dan ook. We hadden in feite helemaal niets over hun te zeggen. Ze waren hier op vrijwillige basis gekomen.
Uriël mengde zich in het gesprek. ‘Als Toth hen ontvriest, kunnen wij meteen hun geheugens wissen. Dat is slechts voor maximaal een dag terug. Uiteraard herinneren ze nog waarom ze hier zijn, maar toch is het misschien genoeg om hen even van slag te brengen.’
‘Goed idee,’ zei ik. ‘Alle beetjes kunnen helpen. En wat doen we met de dromers?’
‘Ze vormen een prima schild en afleiding,’ zei Seth grommend. ‘Laat ze in de tijdlus, Toth.’
‘Maar ze kunnen de wapens wegdenken,’ protesteerde ik.
De halflingen schoten in de lach. Ze lachten me verdorie uit! Blatende, jankerige en sissende geluiden die me razend maakten.
‘Ze heeft nog geen enkel idee wie we zijn, hé,’ zei Tefnut op een kroelend toontje.
‘Laat alles maar aan ons over.’ Sekhmet legde sussend een hand op mijn schouder. Ze was de enige die me niet uitgelachen had en ik was haar er dankbaar voor.
‘Hé, wacht eens even, Toth,’ sprong Aqua tussenbeide. ‘Mij laat je toch wakker? Ik hoor bij hen.’ Hij wees mij en Dille aan. ‘Ik ben een fantasiejagers. Dromend, oké, maar niettemin.’
Toth knipoogde hem toe. ‘Een knappe kerel zoals jij? Die zou ik dag en nacht wakker houden.’ Zijn blik leef even wellustig op Aqua hangen. Ik geloof niet dat Aqua het zo vervelend vond of hij liet het simpelweg niet merken.
‘Nog een ding,’ Kalon wees naar de machine die onder het schip stond. ‘We weten niet wat het is, maar het ziet er niet goed uit.’
‘Peulenschil,’ zei Seth. ‘Laat die maar aan mij over. Horus?’
‘Aanwezig,’ grijnsde hij. Ah, het was dus toch Horus en niet Ra.
‘Jij bent, samen met de cherubijnen, onze ogen in de lucht.’
Dille die bijna de hele tijd de halflingen in bewondering had aangestaard, werd wakker en zei: ‘Jullie moeten er ook rekening mee houden dat als ze ontwapend zijn, ze meteen in het ruimteschip geteleporteerd worden om een nieuw wapen te nemen.’
‘Wie ben jij?’ vroeg Sekhmet aan Dille.
‘Dille Vandeputte.’
Sekhmet snoof minachtend. ‘Ik ruik ratiomens. Nou goed. Jullie moeten allemaal achter ons blijven. Het is nu onze beurt en dat van de cherubijnen.’
Ik merkte dat ik wilde protesteren, maar dan toch inbond. Sekhmet had gelijk. Er was teveel kans dat we neergeschoten zouden worden of in de weg liepen van de halflingkrachten. Ik pakte mijn energiepistool op en we deden meteen wat ze ons opgedragen had. Ewok die zich tot dan verdacht braaf had gedragen, en ik kon al raden waarom, moest ik eerst weg zien te krijgen.
-Jij gaat naar huis. Nu meteen!
-Hé, kom op, zeg. Ik wil het gevecht van de eeuw niet missen.
-Ik wil me geen zorgen om jou maken. Je hebt niets om je te verdedigen.
-Ik ben een weerwolf!
-Een klein deel maar.
-Ik kan in hun benen bijten!
-Ewok! Verdorie! Luister nou naar me. Hun benen zijn van plastic, ze voelen niets!
Koppig kreng!
- Dat hoorde ik! Ik wil kijken.
-Het is geen theatervertoning! Er gaan gewonden vallen.
-Wat krijg ik als ik naar huis ga?
-Een maand lang pizza.
-En Donder mag bij ons logeren tot de katten weg zijn? En ook voor hem pizza.
-O, oké, prima.
-En we mogen in bed slapen.
-Geen sprake van! Drijf het niet te ver door, mormel. Ga nu!
-Ja ja, het is al goed. Ik begin het toch danig op mijn staart te krijgen van die dromende honden die continu aan mijn kont zitten te snuffelen.
Na een laatste diepe zucht stoof Ewok ervandoor, met haar staart tussen de poten.
Horus wees naar de machine die onder het luchttuig stond en zei: ‘Zouden we dat ding daar niet eerst onklaar maken?’
‘En alle pret bederven?’ antwoordde Seth met een gemeen glimlachje. ‘Het moet spannend blijven, toch?’
Sekhmet liet een luide brul horen. ‘Toth, schat, laat die arme bezoekers weer dansen. Het is tijd om te feesten,’ gebood ze.
‘Met alle plezier, lieveling.’
Een van de halflingen stootte een vreugdekreet uit, maar ik had niet gezien wie. Het klonk als de lachroep van een hyena. Mijn hemel. Zou je denken dat ze er zin in hadden?
En het feest begon.