24. Gehlen Tomin
Gehoord van Loki, een wisselaar, buur en goede vriend: regelmatig veranderen van uiterlijk moet je doen beseffen hoe gelukkig je bent met hoe je er oorspronkelijk uitziet. Zorg dus altijd dat de verandering omkeerbaar is. Een ander doel zal alleen maar leiden tot grotere ontevredenheid.
Volgens mij voelden Dille en Aqua zich net zoals ik me gevoeld had toen Professor Alda die mededeling deed. In een woord: perplex. Behalve Kate, zij leek met haar gedachten ergens anders en ik kon al raden bij wie.
‘Gehlen, vind je het oké als ik eerst even naar het ziekenhuis ga?’ vroeg ze me, meer uit beleefdheid dan om mijn toestemming.
‘Ja, natuurlijk. Ga maar.’
Ze begon meteen te rennen. Ik keek haar na. Behendig slalomde ze tussen de nog aanwezige dromers door tot ze niet meer te zien was. Ik richtte mijn aandacht weer op de overigen. Ze keken nog steeds alsof ik de samenstelling van plutonium gevraagd had. Hoewel, Dille zou dat vast wel weten.
Codie begon te verklaren: ‘Professor Alda heeft ontdekt dat als een dromer door het Portaal stapt, zijn dromende geest oplost en zijn vaste lichaam in Ratiowereld sterft.’
Dille hapte hoorbaar naar adem en Aqua’s ogen vergrootten als opgeblazen ballonnen.
Codie vervolgde: ‘Er zijn dromers die het overwegen. Misschien zijn er zelfs die het op dit moment al gedaan hebben. We moeten dus een algemeen alarm laten uitgaan of zoiets.’
‘Ook dat nog,’ zuchtte Aqua. ‘Wat een geluk dat ik op dat idee niet gekomen was.’
‘Kunnen ze niet vanuit New Horizons alle Portalen in Ratiowereld centraal sluiten?’ vroeg Dille, maar op het moment dat ze de vraag beëindigde zag ik haar mijn antwoord al denken.
‘Nee, volgens Alda ligt New Horizons plat, letterlijke en figuurlijk.’
‘Waarom is hij de Portaalmensen hier niet gaan waarschuwen dan?’
Zuur kijkend antwoordde Codie: ‘Zijn eigen woorden? Ik heb daar geen zin in, ik amuseer me te kostelijk.’
‘Dan mogen we van geluk spreken dat hij het ons al vertelde,’ zei Aqua op grimmige toon. ‘En er is zeker geen centrale plaats hier in Emowereld van waaruit we alle Portalen kunnen laten sluiten?’
Codie schudde zijn hoofd. ‘Nee. Volgens de professor niet.’
Ik dacht hardop na. ‘Waar bevinden zich de Portalen hier in Emowereld? En hoeveel zijn het er?’
‘Dat kan ik op een paar seconden tijd opzoeken op mijn laptop,’ stelde Dille voor.
‘En als we dat weten, teleporteer ik me wel snel naar ieder Portaal toe,’ voegde Codie eraan toe.
‘Mensen,’ Aqua stak zijn beide handen in de lucht. ‘Ik kan me er zo heen denken. Laat mij dit nou doen.’ Ik begreep dat hij zich na het laatste gevecht net zo nutteloos voelde als ik. Hij had niet meer kunnen doen dan enkele indringers ontwapenen en voor een gevechtsexpert als Aqua was dat pijnlijk.
‘Maar je weet niet waar ze zich bevinden. Toch niet allemaal,’ zei Codie. Hij praatte resoluut en in een snel tempo. ‘Ik kan met Dille teleporteren naar haar huis, daar heb ik de kracht nog wel voor. Aqua, jij kan inderdaad beter meegaan en je er heen denken. We kunnen dan ieder een deel van de Portalen voor onze rekening nemen.’ Codie zo besluitvaardig bezig te zien, deed me realiseren dat het kereltje volwassen geworden was zonder dat ik het in de gaten had gehad. Hij was lang niet meer het verlegen ventje dat zijn mond amper durfde open te doen en dat had hij helemaal zelf gedaan.
Ik voelde me een beetje hulpeloos en onnodig. Het was een goed plan en verder kon ik niet bijbrengen.
‘Prima,’ zei ik dan ook. ‘Maar hou me bij problemen op de hoogte via jullie horloges. Zodra dit achter de rug is, wordt het tijd om achter de dader aan te gaan, al heb nog geen flauw idee hoe we dat gaan aanpakken. Ik denk er alvast over na. Kunnen jullie de wapens meenemen? Ik loop er niet graag mee rond.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Dille. ‘Lukt dat voor jou, Codie?’
‘Geen probleem.’
Dille nam die van mij over en Codie liep naar de plaats waar die van Kate en Kalon lagen. Ze hielden ze onder hun armen vast, waarna Codie Dille bij de hand nam en beiden verdwenen met het bekende plopgeluidje. Aqua sloot zijn ogen en loste eveneens op in het niets. Onwennig bleef ik even staan. Mooie leider was ik. Ik kon niets anders doen dan het werk door de anderen te laten uitvoeren en instemmen met hun zelf gevonden briljante ideeën. Zelfs Aqua droeg meer bij aan de groep dan ik op dit moment. En dan was ik nog niet eens aanwezig geweest bij het grootste deel van het gevecht. Het deed geen goed aan mijn eigenwaarde. Me volledig nutteloos voelend keek ik naar de gevelde indringers. De stank had zich grotendeels verspreidt, maar hing nog steeds als een verstikkende vochtige doek in de lucht. De lijken kwamen niet menselijk over, maar eerder als versmolten poppen waar hier en daar een nauwelijks bloedend orgaan uitstak. Er liepen nog steeds dromers rond, maar in kleine aantallen en vermoedelijk niet meer dan op andere plaatsen in Emowereld. Wat had de dromers gedreven naar deze plek te komen? Het was me nog steeds een raadsel. Wat me opviel was dat er meer interactie plaatsvond tussen de dromers dan gisteren en sommigen leken zich danig op te winden. Het liep nog net niet uit op handgemeen. De dromende dieren daarentegen leken de tijd van hun leven te hebben. Grijnzend bezag ik een dromende muis dat speels rond een dromende kat trippelde. Plagend liet ze zichzelf telkens verdwijnen op het moment dat de kat haar bijna te pakken had. Zouden dieren ook lucide dromen na een poosje, vroeg ik me af. Daar leek het wel op.
Ik schrok toen ik in mijn ooghoek een donkere vlek zag verschijnen. Haastig draaide ik me om, om recht in het grijnzende gezicht van Ripper te kijken. Hij had zijn zwarte cape om, maar niet zijn capuchon. Zoals gewoonlijk piekten zijn bruine haren alle kanten op en leek hij het al dagen niet gekamd te hebben.
‘Ha, die Gehlen.’
‘Ripper, hallo!’ zei ik enthousiast. Ik was werkelijk blij hem te zien. We schudden elkaar de hand.
‘Ik zag al dat hier een aantal lijken zouden liggen.’ Hij liet zijn blik over de massa gesneuvelden dwalen en grinnikte. ‘Een aantal? Alle zerken nog aan toe. Wat is er hier gebeurt?’
‘Dat is een lang verhaal,’ zuchtte ik. ‘Of eigenlijk niet. Invasie van kunstmatige wezens uit een andere dimensie die Emowereld wilde overnemen. Leger van halflingen, dromers en cherubijnen die ze verslagen hebben.’
‘Aha, zo zo,’ zei hij op een toon alsof het iedere dag voorkwam. ‘Dat worden overuren. Ik zal mijn collega’s er maar bijhalen.’
Het lag op het puntje van mijn tong om hem te vragen hoe ze het deden en waar ze die lijken heenbrachten. Maar ik wist dat hij toch niet zou antwoorden. Net als heksen, deden de begrafenisondernemers uit Emowereld nogal geheimzinnig omtrent hun werkwijzen. Het enige dat ik begrepen had, was dat ze geen bijzondere wezens waren, maar emomensen met bijzondere krachten. Ze konden voelen hoe iemand gestorven was door het lijk aan te raken en ze konden eveneens in de toekomst kijken en zien wanneer iemand zou sterven. Dat laatste moesten ze echter strikt voor zichzelf houden. Waarschuwen of interfereren was ten strengste verboden. Er waren begraafplaatsen in Emowereld, die had ik al gezien, maar niet ieder wezen wilde op deze wijze te eindigen. De begrafenisondernemers wisten feilloos wat ieder wezen wenste en voerden dit uit. Dat bracht me op mijn volgende vraag.
‘Wat gaan jullie met hen doen?’
Ripper schokschouderde. ‘Tja, het is nu niet zo dat we die wezens kennen, hé. Ze zijn al gedeeltelijk verbrand, dus…’ De rest kon ik al raden.
‘Er liggen ook lijken in dat schip.’
‘Dat vermoeden had ik al. Lelijk ding, zeg. Bléh.’ Ripper trok een grimas waardoor zijn wipneus nog kleiner werd. ‘Wil jij het hebben?’
‘Hé?’ Ik begreep hem niet.
‘Het schip.’ Hij wees ernaar. ‘Dat kunnen we niet weg krijgen. Het is geen lichaam.’
Ja, wat moesten we daar nu mee?
‘Ferron kan het gebruiken,’ zei Ripper.
‘Ferron?’ Ik dacht aan een persoon, maar Ripper kwam al met de verklaring.
‘Een plaats vlakbij het Kanaaravijn. Ze produceren en verwerken er voornamelijk metaalsoorten. Er leven nogal wat vuurduivels, als je me begrijpt.’
Ik had nog nooit van dat stadje gehoord, maar kon dan ook niet beweren dat ik heel Emowereld kende. Zo lang woonde ik hier nou ook weer niet. En ik was nooit in de buurt van het Kanaaravijn geweest. Deels omdat ik vernomen had dat Kate’s ouders daar om het leven waren gekomen en deels omdat er voornamelijk Naga’s leefden, niet meteen mijn favoriete soort om een praatje mee te maken.
‘Laat Ferron het schip dan maar uit elkaar halen,’ zei ik.
‘Mijn idee.’ Ripper knikte. ‘Ik geef de boodschap wel door. Hé, is alles goed met Kate en de rest van de groep?’
‘Ja, best. We hebben nogal wat te verduren gekregen de laatste tijd, maar verder gaat het goed.’
Ripper floot. ‘Dat kan ik me voorstellen. Jullie waren hier ook bij dit gevecht?’
‘Ja.’
‘Raar dat ik er niets over hoorde in het centrum. Behalve over die grote massa dromers, daar houden de gesprekken maar niet over op. Wat is daar bij de lieve as mee aan de hand?’
‘Dat zijn we nog aan het uitzoeken.’
‘Nou, veel geluk dan maar. Net als ik heb je dus nog een pak werk te doen.’ Het klonk alsof hij me weg wilde.
‘Dan ga ik maar eens verder.’
‘Ja, oké. Er staat een auto verderop. Die kan je nemen. Je ziet er nogal afgepeigerd uit.’
‘Bedankt.’ Ik schudde hem nogmaals de hand en hoopte maar dat hij het toekomstbeeld van mijn dood nu niet zag.
Ik liep naar het piepkleine wagentje en vroeg me af hoe Ripper zich daar in gewurmd had gekregen om me meteen te realiseren dat ik, aangezien ik nog groter en breder was, er nog meer moeite mee zou hebben. Maar bij het idee van wandelen, voelde ik de vermoeidheid van afgelopen tijd en de gevolgen van de operatie hard op me neerkomen. Ik blikte nog even nieuwsgierig over mijn schouder. Ripper had zijn capuchon opgezet en stond met omhoog geheven armen als een duister standbeeld tussen de verbrande lijken. Het leek alsof de lucht om hem heen trilde, maar het kon ook de vermoeidheid zijn die mijn ogen parten speelde.
‘Godverdomme, kreng!’ hoorde ik. Het bleek uit de wagen vandaan te komen. ‘Doe nou voor eenmaal wat ik zeg!’
Ik kon al raden wat er aan de hand was. Grijnzend liep ik er heen en boog me om door de chauffeurraam te kijken. Er zat uiteraard een dromer in, gekleed in een felgroene pyjama waar blauwe teddybeertjes op prijkten. Als hij al lucide droomde, vroeg ik me af waarom hij zich niet met een ander kledingstuk had getooid. Hij sloeg met zijn vlakke hand meerdere keren op het stuur. Ik liet hem nog even uitrazen voor ik zacht op het raam tikte. Hij schrok zich een ongeluk en staarde me met grote ogen aan. Op ieder ander moment zou een dergelijke schok een dromer wakker gemaakt hebben, maar nu niet dus.
‘Je moet wat beleefder zijn,’ zei ik.
‘Man, bemoei je met je eigen zaken!’
Hij dacht natuurlijk dat ik bedoelde tegenover mij en niet de wagen. ‘Ik bedoelde beleefder tegen de wagen.’
‘Ben je nou van lotje getikt of wat! Beleefd tegen een wagen, ha.’ Hij lachte. Het klonk nogal hysterisch en zijn blik stond manisch. Misschien had te lang dromen een effect op de geestelijke gezondheid. Tenslotte was het een bizarre wereld waar ze in terechtkwamen en te lang vertoeven in een omgeving waar je geen referentiepunten herkende, zou de geest weleens kunnen aantasten. Het was iets om eventueel verder over na te denken. Maar niet nu. De dromer hield het stuur krampachtig vast, alsof het een reddingslijn was en staarde, na zijn lachbui, weer voor zich uit. Ik tikte opnieuw tegen het raam. Langzaam draaide hij zijn gezicht naar me toe. Als hij er eerst maniakaal had uitgezien, dan leek hij nu een compleet ander mens en eerder apathisch met zijn ogen die door me heen leken te kijken.
‘Schuif opzij, dan rij ik wel,’ stelde ik voor, niet zeker of de boodschap wel bij hem aankwam.
Hij knipperde met zijn ogen en schrok voor de tweede maal alsof hij me nu pas zag staan.
‘Wat?’ riep hij.
‘Schuif opzij. Ik zal rijden.’ Het was nu niet zo dat hij als dromer een bestemming had, dus ik kon hem droppen waar ik wilde.
Hij keek verward om zich heen, naar zijn handen met de wit uitgeslagen knokkels op het stuur, leek zich te realiseren dat hij in een auto zat en schoof uiteindelijk over naar de passagierskant. Met acrobatische moeite wurmde ik me op de kleine plek en schoof kreunend de stoel naar achteren. Nog steeds kwamen mijn knieën tegen het dashboard aan, maar het lukte me nog net.
‘Goedemiddag wagen,’ begon ik, een zijdelingse blik werpend op de dromer. Ik voelde me belachelijk, maar er zat niets anders op. Als de passagier geen ratiomens was geweest, had ik me niet zo opgelaten gevoeld. ‘Zou u me een plezier willen doen en me naar het huis van Dille Vandeputte willen brengen, noordelijk gelegen aan de rand van Hoofdstad?’
De wagen zette meteen zijn motor aan en begon zachtjes op te trekken. De dromer keek me geamuseerd aan, hij was duidelijk weer zijn oude zelf.
‘Kijk,’ legde ik uit. ‘Wagens zijn gemaakt door heksen. Als je er niet aardig en beleefd tegen doet, vertikken ze het om te rijden.’
‘Belachelijk,’ zei de man. ‘Gewoonweg stupide.’
Ik trok mijn schouders op als wilde ik zeggen dat ik er ook niets aan kon doen. Het was een poosje stil. We reden over een landweggetje met kuilen zodat de wagen hobbelde als een op hol geslagen stier. Ik moest me schrap zetten, want er was weinig speelruimte tussen mezelf en het metaal van de wagen. Mijn hoofd kwam pijnlijk tegen het dak aan en mijn knieën zouden na dit ritje vol staan met blauwe plekken.
Links en rechts van ons lagen er weiden met geelachtige bloemen die ik niet herkende. Maar ik kende dan ook erg weinig benamingen van florasoorten. Het hield me niet zo bezig. Koeien stonden op hun typische dooie gemakje te grazen. In de verte, rechts van ons, zag ik Hoofdstad liggen. Verbaasd boog ik me dichter naar het raam toe. Verrekt, ik had het niet verkeerd gezien, daar stond inderdaad een roze stier.
‘Geen wonder dat je geen controle hebt over auto’s in je dromen,’ zei de dromer plots op norse toon. Ik keek hem aan en hij vervolgde: ‘Ten eerste rijden ze uit zichzelf en ten tweede doen ze dan nog wat ze zelf willen als je hen onvriendelijk aanspreekt.’
‘Ja, het verklaart achteraf gezien een boel,’ beaamde ik. ‘Ik herinner me nog toen ik in Ratiowereld woonde en het Portaal er nog niet was dat ik droomde dat ik reed in een ouderwetse wagen die niet kon vliegen. De paniek was groot toen het ding begon te rijden zonder dat ik iets deed en hoe ik ook rukte aan het stuur, het bleef zijn eigen weg vervolgen.’
‘Ja, verklaart een hoop. Voortaan vermijd ik auto’s.’
Het was weer even stil. We naderden de buitenwijken van Hoofdstad.
‘Waarom dromen we eigenlijk? Ik dacht dat we niet meer droomden? En dan nog zo lang!’
Ik vermeed het antwoord hierop, deels omdat ik geen zin had in een ellenlange uitleg en deels omdat ik niet wist of het wel verstandig was. ‘We zijn aan het uitzoeken waarom dit gebeurt.’
Grommend zei de dromer: ‘Hypnos mag wel eens wakker geschud worden, de slaapkop.’
‘Hypnos?’
‘De vroegere Griekse God van de slaap.’
Hij keek me aan alsof ik het I.Q. van een woelmuis had. Ik had inderdaad nooit van hem gehoord. Volgens mij was het een van die Goden die niet gebaseerd waren op een werkelijk bestaand emowezen, anders had ik hem wel gekend. Maar het verbaasde me nog meer dat een ander ratiomens die mythologische figuur wel kende. Mythologie werd al decennia niet meer onderwezen en boeken erover bestonden zo goed als niet meer, tenzij je erg goed zocht en veel geluk had.
Alsof hij mijn gedachten las, verklaarde hij: ‘Mijn overgrootvader was antiekhandelaar. Een van de laatste in zijn soort.’
Mijn horloge lichtte roze op. De dromer keek ernaar alsof het ding in zijn gezicht zou ontploffen.
‘Wat is dat?’
Ik antwoordde niet en drukte een knopje aan de zijkant van het horloge in. Dille’s vermoeid uitziende gezicht verscheen. ‘Het is gelukt, Gehlen. Codie is bij het laatste Portaal, waar Henk werkt. Kom je naar mijn huis?’
‘Ik ben er bijna.’
‘Oké, ik heb Kate ook al een boodschap gezonden.’
‘Prima.’
Het scherm floepte uit en we draaiden net de straat in waar Dille woonde. ‘Ik stap er hier uit.’
Hij keek om zich heen. ‘Een even goede plaats als een ander. Ik blijf niet alleen in dit kreng zitten.’
De wagen remde netjes voor het huis van Dille. Ik stapte half gebroken uit en voelde me net als een kurk die uit een fles gefloept werd. Ik wilde de dromer gedag zeggen toen ik, tot mijn hilariteit, zag dat hij bij het uitstappen door het portier tegen zijn zitvlak werd geslagen. Hij tuimelde en viel voorover op de stoep. Ik kon mijn lachen niet meer inhouden. Boos krabbelde hij overeind, wierp me een vernietigende blik toe, gaf een schop tegen de wagen, sprong snel achteruit voor de wagen iets kon doen en vervolgde toen vloekend zijn weg.
De zon stond laag en de grootste hitte was uit de lucht verdwenen. Verdorie, het werd al avond en we waren nog niets opgeschoten in het vinden van de dader die de dromers vasthield. Het zag ernaar uit dat de ratiomensen het nog een etmaal zouden moeten uitzingen als dromers.
Door het raam van de woonkamer zag ik beweging.