38. Dille Vandeputte
Favoriete fragment uit het verhaal ‘Alice in Wonderland’ van Lewis Carroll:
‘Maar ik wil niet naar getikte mensen toe,’ merkte Alice op.
‘O, daar is niets aan te doen,’ zei de kat, ‘we zijn hier allemaal getikt. Ik ben getikt, jij bent getikt.’
‘Hoe weet u dat ik getikt ben?’ zei Alice.
‘Dat moet wel,’ zei de kat, ‘anders was je hier niet gekomen.’
Met tegenzin activeerde ik Arthur. Ik had absoluut geen zin in zijn gejengel en gemopper, maar het was een oproep van de IFG, dus moest ik wel. Hoewel het me niet had verbaasd indien hij het als lokker zou gebruiken om hem aan te zetten. Ik was nog steeds klaarwakker, maar ik voelde wel dat de extreme energiestroom aan het wegebben was. Erg vond ik dat niet, het was een beetje teveel van het goede geweest.
‘Dag schattebout,’ begon Arthur en tuitte zijn lippen in een zoen.
‘Arthur, houd het kort. We moeten zo weg.’
‘Hallo mensen van vlees en bloed,’ Arthur draaide zijn hoofd volledig rond en knipoogde hen allemaal toe. ‘Hé, behalve jij daar.’ Hij keek Aqua aan. ‘Op dit moment ben je niet echt van vlees en bloed.’
Iedereen, behalve Aqua die de vloer blijkbaar interessant vond, groette hem terug.
‘Arthur?’ zei ik ongeduldig.
‘Mens, wat ben jij altijd gehaast. Nog steeds een beetje ratiobloed in je aderen? Ik had verwacht dat het er nu wel uit zou zijn.’ Hij rolde met zijn ogen en ik hoorde Codie op de achtergrond grinniken.
‘Jij zie dat het een dringende oproep was!’ stootte ik te fel uit. Voor een stom computerprogramma kon hij wel goed het bloed onder mijn nagels vandaan halen!
‘Nou ja, dringend. Wat is dringend? Tijd is relatief, niet?’
Ik bewoog mijn vinger naar de uitknop toe en keek hem dreigend aan.
‘Oké, oké. Jeetjemina, zeg! George van de IFG gaf me een boodschap door.’
Gehlen was intussen naast me komen zitten. ‘Wat dan?’
‘Hij houdt het niet lang meer uit en dreigt in slaap te vallen. Meer en meer mensen vallen uiteindelijk toch in slaap. De situatie in Ratiowereld is bijna onhoudbaar geworden. Hij vroeg of de indringers verslagen zijn en hoe ver jullie gevorderd zijn met het dromerprobleem. En ik moest uiteraard nagaan of jullie allemaal nog in leven zijn. Niet in die volgorde.’ Hij grijnsde. ‘Bij deze heb ik daar dus bevestiging van gekregen.’ Nu keek Arthur Gehlen bestraffend aan. ‘George probeerde jou op te roepen via het horloge en het contactscherm bij jou thuis, maar kreeg geen antwoord.’
Gehlen wierp een blik op zijn horloge en tikte op het schermpje. ‘Verdorie, het moet ergens stukgegaan zijn tijdens het gevecht met de indringers. Ik kan me inderdaad niet herinneren dat ik hem daarna nog gebruikt heb.’ Hij keek Arthur terug aan. ‘Zeg aan George dat de indringers geen probleem meer vormen en we bezig zijn met de dromende ratiomensen. En zeg dat we een goed spoor hebben ontdekt, alleen weten we nog niet dat als het spoor klopt, deze bereidt is mee te werken.’
Arthur knikte. ‘Kan ik jullie ergens mee helpen? Ik ben behoorlijk slim, hoor.’
Nu hij elk moment uitgezet kon worden, klonk hij uiteraard poeslief. Het eigenaardige en vooral vervelende was dat ik meestal ook nog medelijden met hem kreeg. Hij was nog wel een artificiële intelligentie, geen levend wezen!
‘Moet jij George niet gaan rapporteren?’ zei ik.
‘Is al gebeurd.’
Als hij armen had gehad, was ik ervan overtuigd dat hij die triomfantelijk had gekruist voor zijn borst. Plots kreeg ik een ingeving. ‘Arthur, kan jij een spoor dat teleportatie naliet detecteren?’ Ik kwam erop omdat die indringers het ook met technologische hulp hadden gekund.
Arthur keek me zelfvoldaan aan, zodat ik het antwoord al kon raden. ‘Ja, natuurlijk! Zelfs deze van een week oud!’
Op het scherm van de laptop verscheen een kaart van Emowereld waar verscheidene lijnen met pijlen op weergegeven werden.
‘Dat zijn mijn sporen,’ wees Codie aan.
‘Ja, maar kijk eens naar die,’ zei Gehlen.
Een lijn kwam uit een gebied met geen steden of bebouwingen van wat voor soort ook en wees recht naar de rand van het kabouterbos.
‘Dat zou ongeveer de plaats kunnen zijn die Hecate aangaf,’ zei Kate.
Iedereen kwam dichter bij de laptop staan.
‘Er schiet me iets te binnen,’ zei Aqua die verder zo stil was geweest dat ik vergat dat hij er was. ‘Het is ver gezocht, maar toch.’ Hij wees naar de stopplaats van het teleportatiespoor. ‘Is dat niet ongeveer ook de plaats waar het schip van de indringers landde?’
‘Verrek, ja,’ zei Gehlen. ‘Goed opgemerkt!’
‘Wacht eens even.’ Kate trok grote ogen. ‘Dus doordat Morpheus besloot in Emowereld te komen wonen, heeft hij indirect de indringers hierheen geleid? Ze hebben zijn spoor opgepikt?’
‘Daar ziet het er wel naar uit,’ antwoordde Kalon en het leek alsof zijn al donkere ogen nog zwarter werden.
‘Dan nog iets,’ zei Aqua.
We keken hem allen verwachtingsvol aan. De laatste tijd had hij wel erg scherpe observaties en goede ingevingen gehad. Het leek wel alsof hij zichzelf continu wilde bewijzen of wilde aantonen dat hij een waardevolle bijdrage aan de groep zou kunnen leveren. Het zou begrijpelijk zijn natuurlijk. Wie wilde nou wel terug de gevangenis in?
Aqua vervolgde: ‘Zou het ook niet verklaren waarom zoveel dromers de richting van het schip opliepen? Misschien kwam het niet door het schip, maar werden ze aangetrokken door de persoon die hen in hun dromende toestand houdt. Morpheus dus. Tenslotte woont hij niet ver van waar het schip geland is.’
‘Het dromend ventje is nog goed wakker, zeg,’ merkte Arthur half schertsend op.
Gehlen zuchtte diep. ‘Maar dat doen de dromers nu niet meer, ze verspreiden zich in alle richtingen.’
‘Misschien is de aantrekkingskracht afgenomen of had Morpheus het door en hield hij ze tegen uit angst dat ze ons naar hem zouden leiden,’ merkte ik op.
‘Of misschien is hij dan toch verhuisd,’ gaf Kate aan. ‘Kijk, daar heb je nog zo’n spoor waar Codie niet is geweest.’
Het teleportatiespoor liep naar het berggebied, waar ook het Kanaaravijn gelegen was. De enige stad in de buurt, en dan nog steeds erg veraf, was Ferron. Geïsoleerd genoeg, zou ik zo denken, dus was het best mogelijk.
‘Groeien daar klaprozen?’ vroeg ik.
Kate keek me verbaasd aan, dus verklaarde ik: ‘Ik denk dat Morpheus gek is op klaprozen.’
‘Ja, volgens mijn herinnering groeien daar heel veel klaprozen.’ Ze kreeg een trieste blik en beet op haar onderlip, waarna ze wegkeek. Ik kon wel raden waardoor. Haar ouders waren verongelukt in het Kanaaravijn. Daar heengaan zou een boel verdrietige herinneringen oproepen. Kalon had het blijkbaar ook in de gaten, want hij omarmde haar en drukte haar stevig tegen zich aan.
‘Het zal geen pretje worden,’ waarschuwde Kalon. ‘De naga wonen daar ook en die zijn niet zo tuk op bezoek.’
‘Ik heb er eens een ontmoet,’ zei ik, ‘en die was best vriendelijk.’
‘Dat beweer ik ook niet. Ze zijn alleen nogal gemakkelijk beledigd en opvliegend.’
‘Mag ik mee?’ vroeg Arthur op zo’n jengelend toontje.
‘Ben je gek. Ik sleep mijn laptop niet mee.’
Voor hij nog verder kon zeuren of op mijn schuldgevoelens kon inpraten, zette ik hem uit.