7. DOOR DE HONGAARSCHE VLAKTE NAAR HET BALKANSCHIEREILAND.
In het Noorden van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie stroomen de Elbe en de Dnjester en in het zuiden verschillende kleinere rivieren, die in de Adriatische zee uitmonden. Voor het overige behooren alle rivieren van de monarchie tot de Donau en stroomen van alle kanten naar haar, de hoofdrivier, toe. De grootste rivier van Europa is de Wolga, en zij heeft haar eigen zee, de Kaspische. De Donau is de daarop volgende in grootte ook met haar eigen zee, de Zwarte. En zwart heet ook haar bron, want de Donau ontspringt op het Zwarte Woud in Baden. Van de bron tot haar monding is zij bijna 3000 kilometer lang. Zij stroomt door Beieren, Oostenrijk en Hongarije, vormt de grens tusschen Rumenië en Bulgarije en gaat tenslotte over een klein gedeelte van het Russische grondgebied. Zij heeft zestig groote zijrivieren, van welke meer dan de helft bevaarbaar zijn en die voortdurend de watermassa van de hoofdrivier vergrooten. Bij Budapest waar, onder prachtige bruggende Donau doorstroomt, meent men eerder een meer, dan een rivier voor zich te hebben. De Elisabethbrug in de hoofdstad van Hongarije heeft 290 meter spanning. Verder naar beneden op de grens van Walachije is de rivier een kilometer breed, en waar de Rumeensche spoorbaan tusschen Bukarest en de Zwarte Zee, de Donau snijdt, vinden wij bij het "Zwarte Water" een brug die bijna vier kilometer lang en de grootste van de geheele aarde is!
Niet ver van dit punt verdeelt de Donau haar watermassa in drie armen en vormt bij haar monding een groote Delta. Hier groeit dicht riet, dat de hoogte heeft van tweemaal een manslengte, hier weiden groote kudden buffels, gaan wolven op rooftochten uit en broeden millioenen watervogels.
Kaartje van Midden- en Zuid-Oost-Europa.
Van Budapest voert ons de trein door de Hongaarsche Vlakte een eigenaardig komvormig land, in een ring van gebergten. Ervalt zeer veel regen, de winter is hier koud en de zomer heet, als in alle landen, die ver van de zee liggen. Stof- en zandstormen zijn hier niets buitengewoons en op enkele gedeelten hoopt zich het stuifzand tot duinen op. Eens was het Hongaarsche laagland een welige steppe, waarop het nomadenvolk der Magyaren te paard rondtrok om de kudden vee en onafzienbare troepen schapen te laten grazen. Tegenwoordig breidt de landbouw zich steeds meer uit. Er wordt tarwe, rogge, gerst, haver, mais, rijst, aardappelen en wijn in zulk een hoeveelheid verbouwd, dat de opbrengst van den grond voldoende is om het land zelf de benoodigdheden te leveren en er voldoende overblijft voor een aanzienlijken uitvoer.
Op de uitgestrekte steppen met hun vele moerassen, hebben de bewoners geen ander brandmateriaal dan riet en gedroogden mest. De veeteelt stond in Hongarije altijd zeer hoog. Nog steeds worden raskoeien, stieren en buffels door nauwgezette fokkerij veredeld en schapen, geiten en varkens van de meest verschillende soorten geteeld; vetmesting van gevogelte, bijen- en zijdeteelt, en de visscherij staan op aanzienlijke hoogte. Voor den nomade, die van de eene streek naar de andere trekt, is het paard onontbeerlijk, en daarom is het zeer natuurlijk, dat Hongarije steeds rijk aan paarden was, en wel aan voortreffelijke paarden van Tartaarsch en Arabisch bloed.
Als men het land, waar al deze rijkdommen groeien, en waar de goede en gelijkmatig bevloeide bodem zooveel bijdraagt tot den welstand van den mensch, uit den trein beziet, schijnt het vlak en eentonig. Men ziet wel kudden met rijdende herders, dorpen, landwegen en hutten. Maar als men er een duidelijk begrip van wil krijgen, moet men de groote landbouwtentoonstelling in Budapest bezoeken. Zij geeft een volkomen beeld van het Hongaarsche landleven, van de weiden en veestallen tot de bereide boter en de versche kaas, van het leven der zijderups in de pop tot aan de kostbare zijden stof. Zij toont het leven van den boer op het landgoed, in de eenvoudige rieten hut, of in de tent, de verschillende graansoorten, waarmede hij de akkers bebouwt, de gele honingraten, welke hij in het najaar uit de bijenkorven oogst, tot het gelooide leder, waarvan hij riemen, zadels en koffers vervaardigt. Zij laat wapenen, gereedschappen en buit zien van den Hongaarschen jager en visscher. En pas als men de laatste zaal der tentoonstelling heeft verlaten, begrijpt men, hoe verstandig en met hoeveel liefde dit land door zijn volk bebouwd wordt. Welstand en rijkdom beloonen daarom ook de bewoners.
Met ontzaglijke snelheid suist de trein door de vlakte en de Servische grens over. In Belgrado, de hoofdstad van Servië, zien douanebeambten onze bagage na. Zij doen hun plicht, maar men houdt niet van de Serviërs, en wat mijzelf betreft, ik heb geen vertrouwen in een volk, dat zijn koningen en koninginnen het venster uitwerpt, als het hun maar in den zin komt!
Hier nemen wij afscheid van de Donau en volgen het dal der Morawa. De Servische dorpen, uit lage witte huizen bestaande, met pyramidale pannen- of stroodaken zijn aardig en schilderachtig. Overal groenende heuvels en boschrijke hellingen, kudden, herders en landlieden, die in bonte kleederdracht achter den ploeg loopen, kleine, klaterende beken huppelen met vroolijke sprongen omlaag naar de Morawa; en deze stroomt weer naar de Donau. Wij zijn dus nog steeds in het stroomgebied der Donau, ja zelfs dan nog, als wij geheel Servië reeds hebben doorsneden, een vlakken bergrug zijn overgegaan en Sofia, de hoofdstad van Bulgarije, achter ons hebben. Ook hier stroomt nog een rivier, die een onderdaan der Donau is, welke stroom dus voor een gansche reeks volkeren en staten een levensader is. Tentijde der volksverhuizing verspreidden de scharen indringers van het Oosten zich gewoonlijk naar Europa door het Donaudal, en tegenwoordig is de rivier een der belangrijkste verbindingsmiddelen tusschen West- en Oost-Europa.
De nacht verbergt het koninkrijk Bulgarije, door welks zuidelijk deel wij langs de Maritza stoomen, welker, naar het Zuiden gebogen dal, wij pas voorbij de Turksche grens en Adrianopel verlaten. Hier zijn wij op het breedste gedeelte van het Balkanschiereiland en gedurende het eentonig schokken bij den nachtelijken tocht denk ik, terwijl ik op de bekleede bank lig, aan de beroemde Balkanlanden, welke zich in het Zuiden uitstrekken, Albanië met zijn oorlogzuchtig volk, Macedonië, het geboorteland van Alexander den Groote, en Griekenland, de voormalige bakermat van wetenschap en kunst.
Als de dag begint te grauwen zijn wij in Turkije en de zon staat reeds hoog aan den hemel, als de trein Konstantinopel binnenstoomt.