Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

18. DOOR DE PERZISCHE WOESTIJN.

Maar nu ons opgemaakt uit de schaduw der platanen en weg uit Teheran, naar buiten in de groote, eenzame woestijn! Wijzullen pas weer kunnen uitrusten in de oase van Thebe.

De karavaan staat reisvaardig. Ik heb de veertien kameelen met zorg uitgekozen; dikke baaien dekens beschermen hun rug, opdat hij niet door den last gewond kan worden en uit twee gaten in de deken steken de bulten, die niet gedrukt of gekwetst mogen worden. De grootste kameelen gaan voorop. Rood geborduurde halsters met glinsterende metalen plaatjes en roode en gele kwasten versieren hun kop en boven het voorhoofd wiegelt een bos veeren; rondom de borst hangt een riem met veel koperen bellen en aan den hals draagt elk dier zijn klok. Twee der klokken zijn zoo groot als die eener kerk en moesten daarom terzijde van de lasten worden vastgemaakt, opdat ze de knieën der kameelen niet zouden kwetsen. Deze beesten zijn niet weinig trotsch op hun tooi; zij gevoelen hun waarde en trekken met koninklijke deftigheid de zuidelijke stadspoort van Teheran uit.

De kameel, waarop ik rijd, is een der grootste van de geheele karavaan. Zijn dik, bruin, wollig haar, hangt aan hals en borst lang neer. Tusschen de bulten en op zij daarvan, vormt de bagage een klein platform, en daar zit ik, als in een leuningstoel, een been rechts en het andere links van den voorsten bult. Zoo kan ik gemakkelijk het land overzien en met behulp van het kompas alles wat ik zie, op een kaart aanteekenen: kleine gebergten, zandbanken of kloven, want dat is het doel mijner reis. Al deze kameelen zijn geoefende telgangers. Zij tillen de beide rechter- of de beide linkerbeenen gelijktijdig op en krijgen daardoor een wiegenden gang, zoodat men wiegelt evenals in een boot op een bewogen meer. Velen worden zeeziek als zij een ganschen dag omhoog tusschen de bulten hebben gezeten.

Mijn kameel en ik waren spoedig de beste vrienden en ik ben even tevreden over hem als hij over mij. Als hij stilstond zou ik een ladder moeten hebben om hem te beklimmen, daarom moet hij gaan liggen, als ik in den zadel wil komen. Hij staat echter dikwijls snel op als een springveer, eerst met de achterbeenen, en daarna met de voorbeenen, als ik dan niet oppas, maak ik een buiteling. Dikwijls draait hij gedurende den marsch zijn ruigen kop om en legt hem op mijn schoot. Dan krab ik op zijn voorhoofd, strijk met de hand over zijn oogen en klop hem op den neus. ’s Morgens verschijnt hij voor mijn tent. Met zijn neus schuift hij het gordijn terzijde en steekt met zijn ruigen kop zoover de kleine tent binnen, dat ze bijna geheel is gevuld. Dan leg ik mijn arm om zijn kop, streel dien en geef hem een stuk brood. Dan stralen zijn lichtbruine oogen van vreugde en gaat hij weer terug naar de grasvlakte. Het kandan ook niet anders of men moet goede vrienden worden met een dier, waarop men maanden lang dagelijks tien uur rijdt. Het geluid der klokken klinkt voortdurend in mijn ooren op de maat der schreden van de kameelen. De stappen zijn lang en langzaam en meer dan 30 kilometer legt een karavaan zelden per dag af.

Onze weg gaat naar het Zuid-Oosten. Wij hebben reeds lang de streken aan den voet van het Elboersgebergte achter ons, waar de door rivieren gevoede kanalen nog heerlijke tuinen en vruchtbare akkers te voorschijn tooveren. De dorpen liggen steeds verder van elkaar verwijderd, en slechts langs de kanalen glanst het land nog groen; zoodra wij buiten zijn, omgeeft ons niets dan grauw-gele woestenij, met hier en daar verdroogde bosjes gras der steppen. Steeds zeldzamer komen onze troepen ezels tegen met struikgewas uit de steppe, dat als brandhout verkocht moet worden. Zij zijn erbarmelijk klein en onder hun lasten bijna niet te zien. Hun neusgaten heeft men, wreed genoeg, open gesneden opdat zij gemakkelijker ademhalen en daardoor grooter marschen kunnen maken! Hun lange ooren zwiepen heen en weder en de onderlip hangt als een zak neer. De arme dieren zien er slaperig en treurig uit, en zij zijn zoo eigenzinnig, dat zij nooit uitwijken.

Bij het laatste dorp aan den rand der woestijn, houden wij ons eenige dagen op, om ons op de gevaren voor te bereiden, die ons wachten.

img19.png

De oudste van het dorp bezit tien kameelen, die hij ons graag enkele dagen wil verhuren, zij zullen ons met water in lederenzakken en hooi proviandeeren en ons op den rechten weg brengen. Onze eigen kameelen zijn reeds overvloedig belast.

Nu is geen spoor van leven meer rondom te bekennen. Eenige kleine bergmassa’s verheffen zich als eilanden; maar daarachter is de horizon van de woestijn zoo glad als die der zee. De Perzische woestijn heeft maar weinig oasen, waarin de karavanen water en levensmiddelen kunnen krijgen. Maar de woestijnstreek in het Noorden, Kewir genaamd, bevat geen enkele oase, daar groeit geen grashalm, daar kruipt niet eens een spin. Want de grond van Kewir is zout, en als het ’s winters regent dan wordt de zouthoudende leem zoo glad als ijs. En dat is juist het doel mijner reis, want dat deel is bijna nog niet onderzocht.

Maar het duurt een geheele maand, voordat wij het punt hebben bereikt, vanwaar wij het waagstuk zullen ondernemen, de Kewir te doorkruisen. Tot zoover ging alles kalm zijn gang, de eene dag verliep vrijwel als de andere. Op zekeren dag sneeuwde het echter zoo dicht, dat de eerste kameelen mijner karavaan nog slechts als vage nevelgestalten voor mij uit schommelden, want het was winter, toen ik deze reis ondernam, en dagenlang hing de nevel zoo laag over de woestijn, dat ik, evenals op zee, mij slechts op mijn kompas kon verlaten. Daarbij hadden wij ’s nachts 14 graden koude. Maar wij hadden overvloed van brandhout, want aan den rand der zandwoestijn, waar de wind hooge duinen had opgewaaid, groeien tamarisken in overvloed, planten der steppen, die verscheiden meters hoog kunnen worden en wier harde stammen in ons kampvuur helder opvlammen.

Pas bij het dorp Dschandak begon ik den eigenlijken tocht in de woestijn en nam slechts twee gidsen en vier kameelen mede. Maar eerst moesten wij aan den rand van de woestijn vier dagen blijven liggen, daar het regende. Wordt een karavaan in de Kewir zelf door regen overvallen, dan kunnen de mannen nog van geluk spreken, als zij met verlies van bagage en de dieren, weer levend uit het zoutachtig leemmoeras komen. Veel karavanen zijn echter reeds in deze woestijn ten ondergegaan. Daarom was het voor ons een geluk, dat het regende, voordat wij op den gladden leembodem waren gekomen. Toen echter na vier dagen een grootere karavaan van het Zuiden kwam en ondanks het nog bedenkelijk dreigende weêr den doortocht wilde wagen, sloot ik mij daarbij aan.

Het was stikdonker, toen wij opbraken. Een vuur werd ontstoken, en bij het schijnsel daarvan laadden wij de kameelen op.Weldra verdween het vuur achter ons en voor ons lag, in het nachtelijk duister gehuld, de Kewir. Waarheen het ging was niet te zien, men moest zich geheel overgeven aan zijn kameel. Alom heerschte diep stilzwijgen, dat slechts werd verbroken door het klinken der klokken.

Zonder oponthoud trokken de Perzen den geheelen morgen en het grootste deel van den dag verder. De krachten der mannen en die der dieren werden tot het uiterste ingespannen, want ieder oogenblik kon er opnieuw een stortregen losbarsten. Aan het opslaan van een kamp voor den nacht viel niet te denken!

Slaperig en huiverig zat ik in mijn mantel gehuld op het zadel, totdat het was alsof de klokken den vroegdienst aankondigden en de dag doorbrak. Maar ook nu hielden de Perzen geen halt en bleef mij niets anders over dan ze te volgen. "Houdt U dapper, mijnheer," zeide een van mijn begeleiders, "verderop, als wij aan den anderen kant zijn, moogt ge slapen! Wie alleen uit de karavaan achterblijft, is verloren." De Perzen gelooven waarlijk, dat er booze geesten in de woestijn rondwaren, die den achtergeblevene beheksen. Hij hoort wel het geluid der klokken, maar van uit een tegenovergestelde richting, loopt daarheen, verwijdert zich steeds meer van de zijnen, raakt eindelijk het spoor bijster en verzinkt.

Zoo gaat het den ganschen dag door verder. De lucht ziet er onheilspellend uit; overal wolken. De woestijn is zoo glad als een dorschvloer; nergens slechts het kleinste heuveltje. In het westen daalt de zon en ligt als een gloeiende bol in een omhulsel van wolken. Een schitterend roode stralenbundel breidt zich over de woestijn uit, waarvan de oppervlakte als een purperkleurige zee verlicht is. In het noorden is de lucht donker paars en tegen dezen achtergrond komen de kameelen als steenrood uit, een tooverachtig kleurenspel!

De zon gaat onder en de kleuren verbleeken, de lange schaduwen van de kameelen op den grond verdwijnen en een nieuwe nacht komt in het oosten op. Al spoedig is de karavaan onzichtbaar geworden, maar de klokken klinken onafgebroken door. Nu en dan breekt de maan door de wolken en werpt onze schaduwen op den dorren grond der woestijn. Steeds gaat het voort.

Te middernacht werd de lucht nog donkerder. De Perzen zaten zwijgend op hun kameelen en dommelden in. Weldra was niemand meer wakker dan de leider die de eerste kameel aan den teugel hield, en ik, op den laatsten kameel van den stoet gezeten. Daar vallen op eens groote regendruppels, en eerer een minuut voorbij is, klettert de regen op kameelen, ruiters en bagage neer.

In een oogwenk is de karavaan veranderd! Schel, angstig en gejaagd klinken de klokken, als riepen zij brandgevaar over de daken en door de straten van een brandende stad. De mannen zijn van de kameelen gesprongen. De regen slaat tegen den gladden woestijngrond, en eenige beesten beginnen al uit te glijden. Als het leven ons lief is, moeten wij haast maken, anders zuigt de woestijn ons nog in dit laatste uur op!

Met hard geroep zetten de mannen de kameelen aan, de klokken slaan, alsof zij de dooden voor het laatste gericht willen opwekken.

Daar valt de eerste kameel! Op dezen grond zijn de beesten er slecht aan toe. Zij hebben geen hoeven zooals paarden, maar weeke, breede eeltzoolen, en als zij uitglijden gaat dit verwonderlijk snel. Alle vier de pooten glijden in de eene richting en het zware lichaam in de andere. Dat is voor den kameel al niet aangenaam, maar voor den ruiter is het nog veel pijnlijker; daareven zat hij nog zoo goed ingepakt bovenop, en nu spartelt hij daar beneden in het slik. Nu valt de eene kameel na de andere en moet weer opgeholpen worden. Dat geeft telkens oponthoud en onderwijl wordt het slik steeds weeker! Met iederen stap zinken de kameelen dieper in den modder, "Pats" klinkt het als zij een stap doen en "klets" als zij den poot uit den grond trekken, en zoo patst en kletst het om al de negen en vijftig kameelen van de karavaan heen. De regen stroomt naar beneden en de klokken bengelen. Maar zoolang wij ze nog hooren, strijden wij met moed; eerst als zij zwijgen, heeft de woestijn ons overwonnen.

Daar zijn zij op eens stil!

"Wat gebeurt er?" vraag ik.

"Wij zijn in den duivelspoel," antwoordt een stem, en langzaam beginnen de klokken zich weer te doen hooren. Na elkaar moeten de beesten een met zout water gevulde bedding doorwaden. Als de beurt aan mijn kameel komt, druk ik de knie stijf aan. Er is niets te zien, ik hoor slechts hoe de kameelen voor mij plassen en hoe het water naar alle kanten opspat. Nu glijdt de mijne de steile helling af, slingert met de beenen, balanceert met het lichaam, om zich in evenwicht te houden, dan plast hij door het water en klautert aan den anderen kant de hoogte op.

"Tamarisken!" hoor ik iemand roepen.

Gezegend zij dat woord, want het beteekent onze redding!In de zoutwoestijn groeit niets en waar men aan de eerste tamarisken komt, is weer zandgrond. Dan is alle gevaar geweken en nieuwe levensmoed treedt in de plaats van de grootste vermoeidheid. Na twee uren komen wij dan ook gelukkig in een dorp der woestijn aan, waar wij na het doorgestane levensgevaar ruimschoots rust namen. En het doel der reis heb ik bereikt: in mijn schetsboek neem ik de eerste landkaart dezer beruchte zandwoestijn als overwinningsprijs mee!