Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

27. ALEXANDER DE GROOTE.

In Juli van het jaar 325 voor de geboorte van Christus ging Alexander de Groote, koning van Macedonië met een vloot nieuwgebouwde schepen de Indus af en landde in de stad Pathala, daar waar de deltaärmen van de rivier van elkaar scheiden. Hij vond de stad verlaten want de bewoners waren naar het binnenland gevlucht. Alexander zond hun lichte troepen na, en liet hun zeggen, dat zij in vrede naar hun huizen en hutten konden terugkeeren. Bij de stad werden een vesting en verschillende scheepswerven gebouwd.

Koning Alexander had groote plannen. Als twintigjarige had hij de heerschappij aanvaard over het kleine Macedonië en nietalleen de volkeren van Thracië, maar ook van Illyrië en van geheel Griekenland onderworpen. Hij had zijn legerscharen over den Hellespont geleid, de Perzen verslagen en de Klein-Aziatische rijken, Lycië, Kappadocië en Phrygië overwonnen en met één zwaardslag den gordiaanschen knoop doorgehakt, het zinnebeeld der heerschappij over Azië. Bij Issus, in de rechthoekige bocht van Cyprus, behaalde hij de zege op den Perzischen Grootvorst Darius Kodomannus, die hem met zijn geheele leger tegemoet was gekomen. In Damaskus maakte hij zich meester van den Perzischen kroonschat. Daarna veroverde hij Tyrus en Sidon, de beroemde handelssteden der Phoeniciërs en stichtte aan de kust van Egypte Alexandrië, dat nu, na 2240 jaren nog een bloeiende stad is. Door de Lybische woestijn trok hij naar de oase van Jupiter Ammon, waar de priesters hem, naar oud Pharaogebruik, de wijding van een zoon van Ammon gaven.

Daarna trok hij echter verder oostwaarts, naar Azië, ging den Euphraat over, overwon aan den Tigris nog eens Darius, en veroverde het trotsche Babylon en Susa, waar 150 jaar vóór hem de Perzische koning Ahasverus (Xerxes), die over "127 provinciën, van Indië tot Koes" heerschte, zijn hoofdmannen aan een gastmaal had genoodigd en hun "den heerlijken rijkdom zijner macht en de kostbare pracht zijner grootheid" had getoond. Daarna trok Alexander naar Persepolis en liet het paleis van den Perzischen grootvorst in de asch leggen, ten teeken dat het nu met de oude heerschappij voorbij was. Darius over Ispahan en Hamadan vervolgend, wendde hij zich verder oostwaarts naar Bactrië, het tegenwoordig Russisch-Centraal-Azië, en ging Noordwaarts tot den Syr-darja en het land der Skythen. Van hier trok hij met een 100.000 man sterk leger naar het zuiden, naar Indië, veroverde het geheele laagland van Pendschab en onderwierp alle volkeren die ten Westen van den Indus woonden.

Nu was hij tot Pattala gekomen, en dacht na over de talrijke overwinningen die hij behaald, en de uitgestrekte landen, die hij veroverd had. Overal had hij Grieken en Macedoniërs aangesteld, die naast de inheemsche vorsten en stadhouders het bevel moesten voeren. Maar dit groote rijk moest tot vaste eenheid samengevoegd worden en Babylon zou de hoofdstad zijn. Maar in het westen was nog een ontzaglijke leemte aan te vullen, de woestijnen, die wij juist op den weg van Teheran over de oase van Tebbes, door Seïstan naar Beloedsjistan zijn doorgetrokken.

Om de daar wonende volkeren te onderwerpen, zond hij eendeel van het leger op een meer noordelijk gelegen weg over Seïstan naar Noord-Perzië. Twaalf duizend man zouden op nieuwgebouwde schepen langs de kust van de Indisch-Arabische zee door de zeeëngte van Ormoes en de Perzische golf tot aan de monding van de Euphraat zeilen en roeien. Geen Griek had tot nu toe deze zee bevaren en met de schepen van dien tijd, bij volkomen onbekendheid der kusten was deze onderneming ook een gevaarlijk waagstuk. Maar het moest beproefd worden, want Alexander wilde zich tusschen den mond van de Euphraat en van de Indus een zeeweg verzekeren, die het westelijk deel van het rijk met het oostelijk zou verbinden. Om de vloot van levensmiddelen en drinkwater te kunnen voorzien, besloot hij zelf den gevaarlijken weg, door de woestijn, langs de kust te nemen. Van zijn 40.000 krijgslieden, die hem op dezen marsch vergezelden stierven er 30.000 van dorst!

De groot admiraal Nearchus uit Kreta volvoerde Alexander’s opdracht op schitterende wijze en zijn tocht is een der merkwaardigste reizen die ooit werden gemaakt. De door hem opgemaakte zeekaarten zijn zoo nauwkeurig en betrouwbaar dat men ze nog heden kan gebruiken, ofschoon de kust sinds dien tijd op verschillende plaatsen veranderd is, sterker verzand en ondieper.

Maar Alexander wilde zijn vloot niet aan dezen gewaagden tocht blootstellen, voordat hij zich overtuigd had van de bevaarbaarheid van den Indusmond en van het werkelijk bestaan der groote wereldzee. Daarom voer hij met de snelste schepen van de vloot: dertigriemige schepen en kleine driedekkers, die door 150 naakte roeiers op drie boven elkaar geplaatste banken, met lange roeispanen, die door de openingen in den romp van het schip staken, werden voortbewogen, den westelijken Indusarm af, terwijl troepen langs den oever de schepen dekten.

Midden in den zomer, als de Indus haar hoogsten waterstand heeft bereikt en de oevers mijlen ver overstroomd zijn tusschen de zand- en slibbanken door te roeien zonder loodsen, is geen pleiziertocht. Reeds den tweeden dag verhief zich een heftige Zuidelijke storm, en gevaarlijke maalstroomen in de rivier beschadigden verscheiden vaartuigen en deden enkele kantelen. Alexander ging daarom aan land om onder de visschers eenige mannen te vinden, die als loods zouden kunnen dienen, en nu ging het verder stroomaf. De rivier werd steeds breeder en breeder en steeds duidelijker bemerkte men de frissche bries van de zee. De wind werd sterker, de Zuid-Oost moesson had zijn hoogtepunt bereikt. Het grauwe troebele water van den stroomjoeg steeds hoogere golven op, het roeien werd steeds moeilijker, daar de roeispanen nu eens niet in het water kwamen, dan weer te diep indompelden. Toen wist men nog niets van ebbe en vloed. Weldra scheen het alsof de rivier van de zee terugkeerde en de loodsen rieden den Koning aan in een zijarm beschutting te zoeken, waar de schepen aan land werden getrokken. Daarop viel de eb in, en het water daalde sterk, alsof het door de zee werd opgeslorpt. De booten lagen op het droge en verscheiden zonken diep in het slib. Alexander en zijn manschappen waren radeloos, want zij konden voor- noch achteruit. Maar toen zij bezig waren met het vlotmaken der schepen, kwam de vloed weer op en nam ze meê op zijn rug.

Nadat men bekend was geworden met de regelmatige terugkeer van ebbe en vloed, konden de gevaren er van vermeden worden, en de vloot van Alexander kwam eindelijk bij een eiland dat zoet water in overvloed had. Van hier uit zag hij de schuimende, donderende branding, aan den uitersten mond van den Indus, en boven de rollende kustgolven, den hoogen, gelijkmatigen horizon van den Oceaan. En toen hij zich overtuigd had, dat ook van de bovenste rij banken, van de triremen of driedekkers niets anders meer dan hemel en water was te zien, offerde hij aan den zeegod Poseidon, de Nereiden en de zilvervoetige zeegodin Thetis, de moeder van zijn stamvader Achilles, en bad de goden om bescherming voor den verderen tocht naar den Euphraat, en toen hij zijn gebed had geëindigd wierp hij een gouden beker in den stroom.

In een witten mantel, een gouden gordel om de lendenen, en een tulbandvormigen doek om de kastanjebruine lokken stond de dertigjarige Koning der Macedoniërs daar, hoog opgericht en slank op den achtersteven der trireme en keek naar de heerlijke zee, welke hij met dezelfde vastberadenheid dacht te overwinnen, als waarmede hij tevoren drie werelden overwonnen had! Hij ademde den koelen, zoutachtigen passaatwind in, en dacht zeker aan de eindelooze heirwegen der woestijn, waar verstikkend stof rondom paarden en transportwagens dwarrelt. Hij was de machtigste heerscher der aarde, en zich volkomen bewust van zijn macht. Maar zeker vermoedde hij niet, dat zijn naam na meer dan 2000 jaren bij de kinderen van latere tijden zou voortleven. Er zijn steden in Egypte, woestijnen in Perzië en bergketenen en meren in Midden-Azië, die tegenwoordig nog den naam van Alexander dragen!

Drie jaar later, 323 voor Christus stierf hij in Babylon, pas drie en dertig jaar oud. Zijn wereldomspannende veldtocht verbreiddein geheel Azië Grieksche beschaving. Daarom verbleekte zijn leven dat zoo rijk aan daden was niet spoorloos als een meteoor in den nacht der tijden.

Tegenwoordig nu wijze lieden zich de jas tot onder de kin dichtknoopen en op vredescongressen verstandige toespraken houden, doen knapen en jongelingen er goed aan zich nu en dan den ridderlijken, zonnigen tijd eens te herinneren, toen de zwaardslagen der Macedoniërs, op de hoofden en schilden der vijanden neersuisden, de kreet der overwinnaars een echo in de dalen van Azië wekte en jeugdige krijgslieden zelf een weg door het heete zand der woestijnen baanden.