Van Rawalpindi naar Srinagar, de hoofdstad van Kaschmir zijn 300 kilometer. Rondom het Kaschmirdal verheffen zich de met sneeuw bedekte toppen van de Himalaja, en door een van de vele groote en kleine dalen van dit gebergte trok ik in het jaar 1895 met een karavaan van zes en dertig muilezels en honderd paarden bergopwaarts. Na een reis van ongeveer een maand kwam ik te Jarkand, een stad in het geweldige vlakke trogvormige bekken, dat aan alle zijden, uitgenomen aan het Oosten door gebergten is omgeven, en Oost-Turkestan heet. In het Zuiden van Oost-Turkestan verheft zich het geweldig hoogland van Tibet, waar de groote rivieren van Indië en China haar bronnen hebben. In het Westen is de Pamir, het "Dak der Wereld" en in het Noorden de Tiensj of het Hemelgebergte dat verder naar het Oosten door den Altai en verschillende andere gebergten wordt voortgezet, en waaruit de reuzenstroomen van Siberië komen. Maar binnen dezen gebergtering, in het hartje van Azië, ligt het laagland van Oost-Turkestan dat mij aan een Tibetaansche schaapskooi herinnert, die door ontzaglijke steenen muren is omgeven. In het Noordelijk deel stroomt van het Westen naar het Oosten een rivier: de Tarim. Ze ontstaat in het Zuiden uit de Jarkand-darja en de Chotan-darja en neemt in haar loop nog andere zijrivieren op; want uit de omringende gebergten van Oost-Turkestan stroomt het water van de eeuwige sneeuwvelden en gletschers omlaag.
De bronbeekjes van de Tarim klateren vroolijk door de nauwe dalen naar beneden, en de groote rivier stroomt majestueus door de vlakte; maar ze is gedoemd, nooit de zee te zien; ze sterft en verdwijnt in een woestijnmeer, het Lop-nor!
Kaart van Centraal-Azië.
Het grootste deel van Oost-Turkestan wordt ingenomen door een woestijn, die de vreeselijkste der aarde is; Takla-makan. Door geheel Azië en Afrika strekt zich van het Noord-Oosten naar het Zuid-Westen een woestijngordel uit, die het best te vergelijken is met een uitgedroogde reusachtig breede bedding; de Gabi, het grootste deel van Mongolië, de Takla-makan, het "Roode Zand" en het "Zwarte Zand" in Russisch-Turkestan, de Kewir en andere woestijnen van Arabië en ten slotte de Sahara. Van deze woestijnketen, die zich van den Stillen Oceaan tot aan den Atlantischen Oceaan uitstrekt is de Takla-makan dus een schakel.
Aan het westelijk deel van deze woestijn is de vreeselijkste herinnering verbonden van mijn veertienjarig rondzwervend leven in Azië. Het was in April van het jaar 1895, dat ik van het dorp Merket aan de Jarkand-darja door deze woestijn naar het Oosten wilde trekken tot aan de rivier Chotan-darja, een afstand van 300 kilometer. Ik had een ervaren gids, vier bedienden en acht kameelen bij mij en proviand voor twee maanden meegenomen,want daarna wilde ik Tibet doorreizen. Een mijner geleiders was de trouwe Islam Bai een andere heette Kasim.
In het begin was alles goed gegaan. Den 23 April verlieten wij de laatste bocht van een meer, waar ik bevel gegeven had een watervoorraad voor tien dagen op te doen en spoedig trokken wij door een zandzee waarvan de duinen steeds hooger werden en zich tot zestig meter verhieven. Bovendien stak weldra een storm op, die het zand in dichte wolken opdwarrelde zoodat neus, mond en ooren gevuld werden.
Op den morgen van den 25sten April had ik de akelige ontdekking gedaan, dat de gewetenlooze gids tegen mijn bevel slechts voor twee dagen water had meegenomen, in de hoop dat wij na hoogstens twee of drie dagen wel ergens water zouden kunnen graven. Maar deze hoop werd teleurgesteld en de regenwolken, die zich nu en dan aan den hemel vertoonden, zonden geen droppel omlaag. Zoo moest ons drinkwater weldra bij slokjes worden verdeeld.
Den 27 April had ik reeds twee kameelen moeten achterlaten en een groot deel van de bagage afgeladen. Den volgenden dag woei een Noord-Westerstorm, een der "zwarte stormen", die het stuifzand in ondoordringbare wolken met zich voeren, en den dag in nacht veranderen, zoodat men als begraven is in zand. De kameelen gingen liggen, den kop van den wind afgewend, en wij bogen ons hoofd onder hen om niet te stikken in het stuifzand.
Onze geringe voorraad water, was daarbij nog op onverklaarbare wijze geslonken en den dertigsten hadden wij nog maar een derde liter water. Daar verraste Islam Bai mijn gids met de kan aan den mond! Mijn mannen zouden hem gedood hebben als ik niet tusschenbeide was gekomen. Toen ’s avonds de laatste druppels verdeeld zouden worden, hadden Kasim en een ander, half dood van dorst ze toch opgedronken! Den eersten Mei hadden wij niets meer dan ransig geworden plantenolie die voor de kameelen bestemd was geweest, en mij, die den vorigen dag geen druppel had gedronken, kwelde de dorst ontzettend. Men wordt wanhopig en verliest het verstand; bijna het verlangen naar water laat iemand geen rust, men voelt hoe het lichaam uitdroogt. Wij hadden een flesch Chineeschen brandewijn meegenomen, die wij wilden gebruiken om te branden in kooktoestel. Ik dronk er ongeveer een waterglas vol van en liet den verderfelijken inhoud in het zand vloeien.
De gevaarlijke drank had mijn krachten gebroken. Toen de karavaan zich voortsleepte tusschen de duinen kon ik ze nietmeer bij houden. Ik kroop en wankelde ze achterna. De bellen der kameelen klonken zoo helder in de stille lucht, maar de klank werd steeds zwakker en stierf eindelijk weg in de verte. Rondom mij lag de zwijgende woestijn, zand, zand, zand, aan alle kanten!
Het spoor der anderen langzaam volgend, bereikte ik eindelijk een duinenkam, van waar ik de karavaan terugzag. De kameelen waren gaan liggen, Kasim zat op den grond, de handen voor het gelaat, hij ijlde reeds, hij weende en lachte beurtelings; een ander Muhamed Schah smeekte knielend Allah om hulp. Daar wij niets anders drinkbaars meer hadden slachtten wij een haan en dronken het bloed. Daarna kwam het schaap aan de beurt, dat wij meegenomen hadden. Maar het bloed was dik en rook zoo weerzinwekkend, dat de hond het niet eens wilde hebben. Mijn geleiders schrikten niet eens terug voor de urine der kameelen!
Vergeefs graven naar water.
Onze bagage, die wij niet oogenblikkelijk noodig hadden werd in de tent achtergelaten, met acht kisten met voorwerpen van waarde, waaronder mijn photografisch toestel met ongeveer duizend platen. De gids verloor zijn verstand, en stopte zand in den mond; hij beweerde, dat het water was. Hem en Muhamed Schah behield de woestijn voor altijd.
’s Avonds kon Islam Bai ook niet verder, en Kasim was de eenige die mij vergezelde om water te gaan zoeken. Hij nam spaden, emmers en de vetstaart van het schaap mede. Ik hadslechts mijn horloge, het kompas, een zakmes, een potlood, een stuk papier, twee kleine blikken doozen met kreeft en chocolade, een doosje lucifers en tien sigaretten bij mij. Maar wat eetbaar was kon ons niet helpen, want verhemelte en keel waren zoo droog, dat het slikken onmogelijk was.
Het was twaalf uur. Wij hadden midden op de woestijnzee schipbreuk geleden, en verlieten nu ons wrak schip om de een of andere kust te bereiken. De hond Jalldasch bleef ook bij de karavaan, ik heb hem nooit teruggezien. Bai had een brandende lantaarn naast zich staan, toen Kasim en ik ons verwijderden; het schijnsel verdween spoedig achter de duinen.