Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

39. NAAR DE GANGES.

Dit, door zijn natuurschatten, overrijke laagland van Indië, naderen wij nu door het dal van de Satledsch, die, hoe verderwij omlaag komen, steeds breeder wordt. Op kleine, wankele bruggen rijden wij over ontelbare zijrivieren, die in vroolijke watervallen over de steenblokken dansen, zoodat het ver in het rond dreunt en het borrelende water tot motregen verstuift. Zij snellen alle naar de hoofdrivier, die eindelijk ontzaglijk zwelt en in zijn wilde kracht, eerbied afdwingend, verder stroomt.

img34.png

Simla.

De lucht wordt minder ijl en het ademhalen gemakkelijker. Het tuiten der ooren en de hoofdpijn houdt op; de koude is ook voorbij. Reeds in het vroege ochtenduur omgeeft ons milde lucht, en spoedig komen dagen, waarin men met eenig verlangen de koelte in het hoogland van Tibet gedenkt. Toen ik vele jaren geleden dezen weg ging, maakte een mijner honden, een groote, harige Tibetaansche hond, die zeer onder de toenemende warmte leed, eenvoudig rechtsomkeert en liep naar Tibet terug! Zijn longen en al zijn organen waren aangepast aan de ijle lucht en ik moest, of ik wilde of niet, hem laten loopen.

De eerste stad, die wij bereikten, heet Simla. Zij telt nauwelijks 15000 inwoners, maar zij is een der schoonste steden der wereld en een der machtigste, want in haar cederwoud verheft zich een slot en in dit slot staat een Keizerstroon. En de Keizer is de Koning van Engeland, wiens macht in Indië is toevertrouwd aan een vice-Koning. Als de verlammende zomerwarmte begint, begeven alle Engelschen, die door hun beroep niet worden gebonden aan het laagland, zich naar de bergen, en wie in dePendschab woont, trekt naar Simla. De vice-Koning en zijn staf, de regeering, de opperbevelhebbers van het leger, beambten en officieren, allen reizen met vrouw en kind omhoog naar Simla, en daar leeft de aanzienlijke wereld onder genot en feesten, precies als in Londen. Dan stijgt het getal inwoners tot 30.000.

Simla is op heuvels gebouwd, omgeven door duizelingwekkende afgronden en de huizen kleven als zwaluwnesten tegen steile berghellingen. De straten loopen terrasgewijze boven elkaar, en overal in het rond is donker, dicht woud. Maar door de open plekken tusschen de ceders ziet men in het verre Zuid-Westen de vlakten van de Pendschab en de kronkelende loop van de Satledsch en in het Noorden glinsteren de gebergten van den Himalaja met hun eeuwige sneeuw. Het moet heerlijk zijn, na de verstikkende lucht van Indië, in Simla weer te herademen; maar misschien is het nog heerlijker om, ontkomen aan Tibet’s snijdende koude, daar te rusten.

Van Simla voert ons de trein door honderd tunnels en de dolste kromme lijnen over ontelbaar veel bruggen en langs diepe afgronden, omlaag in de Pendschab en nu omringt ons de zengende gloed van dit laagland. Wat zou men niet geven voor een zacht koeltje van Tibet’s sneeuwbergen! Maar wij moeten tevreden zijn; kalm voor het open, voortdurend met water besproeide portierraam zitten en bij elk station een groot glas limonade met ijs te drinken.

Wij bezien Dehli slechts vluchtig; de eens zoo groote en beroemde stad aan de Dschamna, een zijrivier van de Ganges. Toen het land nog toebehoorde aan een van het Noorden gekomen Mohammedaansche vorstenfamilie, was Dehli de hoofdstad van het rijk en de zetel van den Groot-Mogol. Een groot aantal trotsche gedenkteekenen herinneren nog aan deze dynastie; prachtige gebouwen, uit zuiver wit marmer opgetrokken, welker muren en zuilen zijn ingelegd met steenen van groote waarde, als lapis-lazuli, malachiet, nephrit en agaat. In een dezer paleizen placht vroeger de Groot-Mogol in een open, door dubbele zuilengangen omgeven hal, recht te spreken en gezanten te ontvangen. Als de zon op deze zuilengangen schijnt, lijkt het alsof het marmer doorzichtig is en lichtblauwe schaduwen vallen op den marmeren vloer. In de troonzaal stond vroeger de troon van den Groot-Mogol, de pauwentroon. Hij was met dik goud bekleed en met talrijke diamanten versierd; op de rugzijde straalde de beroemde diamant Orlow, die nu den Russischen rijksscepter tooit. Toen in het jaar 1739 de Perzische KoningNadir Schah, den Groot-Mogol overwon, werd diens milliardenschat, waaronder ook de pauwentroon en de grootste bekende diamant, de Kohinoor of "berg des lichts", die nu tot de Britsche kroonjuweelen behoort, buit van den overwinnaar. Nu nog is de pauwentroon in het bezit van den Perzischen Schah, nog stralen de gouden pauwen op den rug ervan, maar de groote diamant mankeert, evenals de overige; zij werden, de een na den ander, gestolen of er uitgebroken, als de opvolgers van Nadir Schah zich in geldverlegenheid bevonden.

Als men eenige uren in de nauwe straten en bonte bazaars van Dehli heeft rondgewandeld, en zich een weg heeft moeten banen door luidruchtige Hindoes en Mohammedanen, dan is het een dubbel genot onder de gewelfde bogen van de troonzaal te zijn. Dan begrijpt men de Perzische woorden ook, die boven den ingang staan: "Als het paradijs op aarde te vinden is, dan is het hier, slechts hier!"

Agra, wat verder omlaag aan de Dschamna, was eenigen tijd hoofdstad van den Groot-Mogol, en een van die vorsten heeft hier (1629–1648) een gebouw opgericht, dat nog heden als een der schoonste op aarde wordt beschouwd. Het heet Tadsch Mahal, of het kroonpaleis, en is een grafmoskee ter herinnering aan de lievelingsgemalin van den Groot-Mogol, Schah Dschahan, aan wier zijde hij zelf in de crypte van de moskee is bijgezet.

img35.jpg

Tadsch Mahal in Agra.

Dit geweldig grafmonument is van louter witte marmersteenen gebouwd; men heeft er twee en twintig jaar aan gewerkt, en de bouw heeft indertijd niet minder dan 20½ millioen gulden gekost!

Door een prachtig portaal van rooden zandsteen, komt men eerst in een tuin, die het heiligdom omgeeft. In een grooten vijver plassen goudvisschen en drijven lotusbloemen; in het rond weelderig groen, vol zingende vogels en springende eekhoorntjes. Jasmijn- en rozengeur waait ons tegemoet; jonge cypressen verheffen zich hemelwaarts.

Verblindend wit in den zonneschijn, een zomerdroom van versteende witte wolken, zweeft op een terras de marmeren Tadsch Mahal, een kunstwerk, als alleen de liefde uit het puin der aarde weet tevoorschijn te tooveren. Op de vier hoeken van het terras verheft zich een hooge, slanke minaret, eveneens van marmer, en de koepel der achthoekige moskee heeft een hoogte van vijf en zeventig meter. In het midden staan, achter een traliewerk van gebeeldhouwd marmer, de grafmonumenten van den Schah Dschahan en van zijn Koningin Mumtás-e Mahal. De sarcofagen van beiden rusten in de crypte.

De vier gevels van het gebouw zijn volkomen gelijk. Maar de groene achtergrond en de wisselende belichting wekken bij den toeschouwer steeds nieuwe stemmingen. De door de zon bestraalde vlakken zijn sneeuwwit, de schaduwen lichtblauw. Hier en daar schijnt het gebladerte een groenen weerschijn op het witte marmer te werpen. Als de zon in vurig avondrood daalt, wordt het geheele gebouw in een oranjekleurig schijnsel gehuld en men mag Agra niet verlaten, zonder den Tadsch Mahal in maneschijn te hebben gezien. Vochtig en nevelig, warm en zwijgend, ligt de tuin dan, maar de belichting der marmeren muren is nu ijzig koud, de schaduwen lijken ravenzwart, alleen de koepel glanst zilverwit. Nachtvlinders fladderen tusschen de boomen, en de muggen gonzen luid. De geheimzinnige klanken van den dschungel galmen in het rond en het vuilgrijze water van den Dschamna wentelt zich zachtruischend naar den heiligen Ganges.