Het stroomgebied van den Ganges, waardoor de spoor ons nu naar het Oosten voert, is buitengewoon vruchtbaar en wordt door honderd millioen, voor het meerendeel Hindoes, bewoond. Het wemelt van steden, van welke verscheidene twee tot drie honderd jaar oud zijn, en van ontelbare dorpen, waar de boeren hun hutten uit bamboes en stroomatten hebben.
De Hindoes verbouwen tarwe en rijst en teelen prachtig ooft. Hun kleine, bruine, aardige kinderen spelen spiernaakt voor de hutten. Beklagenswaardige, kleine schepsels! Op hun negende jaar worden zij al uitgehuwelijkt; de jonge echtgenooten wonen echter nog gescheiden, totdat zij volwassen zijn, en vóór de huwelijksplechtigheid is de jonge vrouw, zelfs voor haar bloedverwanten, onzichtbaar. Maar nog ongelukkiger is een weduwe. Vroeger moest zij zich met het lijk van haar man op een brandstapel laten verbranden; deze huiveringwekkende gewoonte hebben de Engelschen echter afgeschaft, maar haar lot is desondanks nog altijd zwaar genoeg. Men gaat haar met afschuw uit den weg en wie ’s morgens het eerst een weduwe ontmoet, dien zal zeker op dien dag een ongeluk overkomen!
Aan het station van Benares stopt de trein en door een gewemel van Hindoes en Mohammedanen in lichte, bonte kleeren, met tulbanden of kleine ronde mutsen, brengt een voertuig mij naar een bungalow, zooals het Indische logement heet, waar ik mij door een bad verfrisch.
Benares is de heiligste stad der aarde. Lang voordat Jeruzalem en Rome, Mekka en Lhasa bestonden, was Benares de geboorteplaats van den oerouden Indischen godsdienst, en nog steeds is de stad het hart van het Brahmaïsme en het Hindoeïsme. Er zijn meer dan twee honderd millioen Hindoes en het doel van aller verlangen is Benares! De zieken sleepen er zich heen om in het water van den heiligen Ganges weer gezond te worden, de ouden om hier te sterven; en wie in de verte sterft, laat zijn asch naar Benares zenden, opdat ze in het zaligmakende water van de heilige rivier gestrooid worde. In Benares predikte ook Boeddha, 500 jaar voor Christus’ geboorte, en voor zijn aanhangers, de vierhonderd millioen Boeddhisten, is Benares ook een heiligdom.
De straten der stad zijn ontzettend nauw en van verstikkende dampen en den stank van allerlei verrottende planten vervuld. Rechts en links zijn open winkels, waar sierlijke vazen, schalen en bekers van koper en andere metalen, vele er van met ingelegd lakwerk, worden verkocht. De afgesleten straatsteenen zijn glad als zeep van de mest van heilige koeien, die met half gesloten oogen, hangende en lui hier staan of met sleependen gang aankomen en de nauwe straten versperren. Overal ziet men goudsbloemen, want het wordt als een goed werk beschouwd, deze viervoetige heiligen er mede te voederen.
Gij kunt, dag in dag uit, de straten van Benares doorgaan, en peinzend voor haar tweeduizend tempels zitten, duidelijk zal u het raadsel van dezen Brahmaanschen godsdienst zeker even weinig worden als mij! Milliarden jaren en 330 millioen goden, wie kan dat begrijpen! Lees in elk geval de 4000 jaar oude zangen en gebeden en bewonder hun poëzie, waarmede natuur en zon, regen en vuur, aarde, wind en morgenrood bezongen worden. Maar wat gij er in vindt aan diepzinnig gepeins over de eeuwigheid, zult gij nooit begrijpen, als gij niet zelf een Hindoe zijt.
De Hindoes hebben drie voorname goden: Brahma, den Schepper, Vischnoeh, den instandhouder en Siwa, den verwoester. Van deze drie zijn de overige millioenen goden afkomstig; zoo beteekent bijvoorbeeld de godin Kali niets dan een eigenschap van Siwa. Aan deze godin werden vroeger nog kinderen geofferd; nu, nadat de Engelschen deze ruwheid hebben verboden, nog slechts geiten.
De godsdienstige vereering der Hindoes beperkt zich echter niet tot de goden. De gansche natuur is hen bijna heilig. Boven alles, de koe, de stier, de aap, de krokodil, de slang, de schildpad, de adelaar, de pauw en de duif. Leugen, diefstal en moordzijn geoorloofd, maar als een Hindoe vleesch eet of door een toeval ook maar een haar van een koe inslikt, is hij veroordeeld tot de hel van de kokende olie; hij is voor alle geloovigen een voorwerp van ontzetting, en bovenal voor zichzelf! Dit bijgeloof is hem sedert duizenden jaren in vleesch en bloed gedrongen, en bestaat tegenwoordig nog in volle kracht. Een koe te dooden is hier in dit land, waar men zelfs ziekenhuizen voor het vee bouwt, de ergste van alle goddeloosheden. Een groote opstand tegen de Engelschen in 1857, werd gedeeltelijk veroorzaakt, omdat de patronen van een nieuw model geweer met—rundertalk waren ingesmeerd!
En daarbij worden de Hindoes geregeerd door blanke meesters, die ossen slachten en het vleesch eten, een gewoonte, die voor de Indiërs veel afschuwwekkender is dan weduwen te verbranden of der godin Kali kinderen te offeren! Zoo hemelsbreed is hun wijze van voelen van de onze verwijderd. Vaak ben ik de gast van Hindoes geweest en uitnemend door hen onthaald, maar niets ter wereld zou hen bewogen hebben met mij te eten; met een ongeloovige te eten is verontreiniging en als Hindoes mij bezochten, had het in het geheel geen doel hen iets voor te zetten. Bij groote feestelijkheden, welke de Engelsch-Indische Vice-Koning in Calcutta aanricht, zag ik voorname vorsten, Maharadscha’s in goud geborduurde, met edelsteenen bezaaide gewaden, maar zij namen hun plaats pas kort voor het einde van het diner in en raakten geen spijzen aan. Nam een voornaam Hindoe toch deel aan den maaltijd, dan was hij een afvallige, die uit zijn kaste was getreden.
Sedert Indië, of op zijn Perzisch, Hindostan, door de van het Noord-Westen binnendringende Ariërs was veroverd, dus sedert meer dan 4000 jaren, zijn de Hindoes in kasten verdeeld, en het onderscheid tusschen de verschillende kasten is veel grooter dan bij ons in Europa tusschen ridders en boeren in de Middeleeuwen. Eens waren de Brahmanen, de geestelijken, en de krijgslieden, de twee voornaamste kasten. Nu zijn er duizenden van die kasten, want elk handwerk vormt er een; alle goudsmeden bijvoorbeeld behooren tot dezelfde kaste, alle sandalenmakers tot een andere. En ook zij, die tot een kaste behooren, verontreinigen zich, als zij met die van een der andere eten.
Als een Hindoe Indië verlaat of over de "Zwarte Zee" reist, verliest hij het recht tot zijn kaste te behooren; slechts als hij de Brahmanen groote sommen betaalt, kan hij dit recht onder zekere boetedoeningen terug erlangen. Zulk een boetedoening bestaat in het verorberen van vier, van de koe komende, stoffen:melk, boter en mest in tweeërlei vorm, want de koe is een vleeschgeworden godheid en heiliger dan alle menschen, dat wil zeggen—met uitzondering van de Brahmanen!
Daardoor ziet men ook de menigte mooie en vette koeien in de straten van Benares. Evenzeer wemelt het hier van heilige apen. Zij hebben een bijzonderen tempel, die gewijd is aan de gemalin van Siwa, een booze vrouw, die slechts vreugde vindt in verwoesten en die verzoend moet worden met bloedige offers.
Toen ik dezen apentempel eens bezocht, was men aan den ingang juist bezig een geit te offeren. Twee mannen verkochten uit groote korven gerst en noten, en raadden mij dringend aan een buidel vol mede te nemen, om niet met ledige handen de heilige apen te naderen. Nauwelijks had ik den hof betreden of een vijftigtal grijze apen omgaven mij reeds, die grommend, snaterend en lachend, met welbehagen en in goede stemming de tanden knarsten. Toen ik hun een handvol korrels reikte, gingen ze op de achterpooten staan, hielden mijn hand met een hunner zwarte pooten vast en namen met den anderen een greep gerstenkorrels. Een tweede handvol verdween even snel en zoo ging het verder, totdat mijn voorraad was uitgeput. Daarna staarden zij mij met hun ronde, bruine oogen aan, knarsten met de tanden, smakten met de lippen, krabden zich den nek of onder de armen en verdwenen in een oogwenk, om op de takken der naaste boomen te gaan schommelen. De apentempel is hun kwartier, waar zij zeker zijn van hun voedsel, maar zij verheugen zich in onbeperkte vrijheid en glippen ondertusschen overal in de stad rond. Met "aapachtige handigheid" ziet men hen langs den rand van de daken der huizen loopen, balkons en galerijen opklauteren, over de straten springen, zich in de kronen der boomen slingeren, die een tempelhof beschaduwen, en het volgende oogenblik weer op lijsten en uitspringsels van de daken van hooge pagoden plaats nemen. En zij passen ook uitstekend bij geschilderde en uitgesneden scènes uit de godensagen der Hindoes, die den achtergrond vormen!