Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

41. AAN DE KUST DER GELOOVIGEN.

Voor dag en dauw, als de nachtelijke duisternis pas in het Oosten begint te wijken, ben ik reeds aan de kade van Benares, huur een boot, die vier mannen met stokken vooruitstuwen en zet mij neer op het dak der kajuit in een rieten stoel. Langzaam langs de kade varend, heb ik een voortreffelijk uitzicht op dezevreemde stad, die zich langs den linker oever van den Ganges uitstrekt, een lange uitgestrekte massa op elkaar gedrongen gebouwen, huizen, muren en galerijen en daartusschen veel pagoden, Hindoesche tempels met hooge torens en overladen architectuur.

img36.png

Benares.

Van den dertig meter hoogen oever voeren breede trappen naar de rivier en steenen dammen steken als bruggen in het water. Daartusschen staan houten getimmerten boven den waterspiegel, die met stroodaken en groote zonneschermen zijn bedekt.

Hier is de verzamelplaats der geloovigen. Uit het binnenste der stad komen zij omlaag naar de heilige rivier, om de opgaande zon te begroeten; bruine, half naakte gedaanten, wier lichte kleedingstukken—dikwijls niets meer dan een linnen doek—schreeuwen in schril-bonte kleuren. Een ontzaglijk gewoel van menschen heerscht langs de rivier; het deel van den oever, dat ik kan overzien, telt er op zijn minst vijf duizend.

Ik laat de boot stil liggen, want dit schouwspel is te bijzonder.

Op een der steenen dammen nadert een Brahmaan en hurkt neder. Zijn hoofd is glad geschoren, alleen in den nek staat nog een bosje haar. Hij schept met de hand water uit de heilige rivier, slurpt het op, spoelt zijn mond er mede en spuwt het weer uit. Hij roept Ganga aan, de dochter van Vischnoeh en smeekt haar de onreinheid der geboorte en der zonden van hem te nemen en hem tot zijn dood te beschermen. Daaropnoemt hij de vier en twintig namen van Vischnoeh, staat op, roept het heilige woord: "Om", hetwelk Brahma, Vischnoeh en Siwa omvat. Ten slotte wendt hij zich nog tot aarde, lucht, zon, maan en sterren, en giet water over zijn kruin.

Nu wordt boven den dschungel, aan den rechteroever van den Ganges de rand der zon zichtbaar. Haar opgaan wordt door deze duizenden vrome pelgrims met wateroffers begroet. Men spat met de handen water in de lucht naar de zon, en waadt over den langzaam dalenden bodem de rivier in. De Brahmaan is weer neergehurkt en maakt nu met handen en vingers de raadselachtigste bewegingen. Nu eens strijkt hij over zijn kruin, dan legt hij zijn hand op oogleden, voorhoofd, neus, ooren en tegen de borst, alles om Vischnoeh’s honderd en acht verschillende openbaringen zinnebeeldig voor te stellen. Vergeet hij slechts een enkele dezer ontelbare handbewegingen, dan zou de geheele godsdienstoefening, die ongeveer twee uur in beslag neemt, vergeefs zijn! Na het middageten en ’s avonds wordt dezelfde ceremonie herhaald. In den tusschentijd heeft de Brahmaan in den tempel andere godsdienstige plichten te vervullen.

Langzaam glijdt mijn boot de Ganges weer af. Daar ligt op lompen een grijsaard uitgestrekt; hij is zoo mager, dat de huid over de ribben spant, en even bruin als de andere geloovigen, maar zijn baard is sneeuwwit. Hij is naar Benares gekomen, om aan de heilige Ganges, die ontspringt uit den voet van Vischnoeh, te sterven. Ginds is een melaatsche, een man van middelbaren leeftijd, wiens levenskracht door zijn wonden wordt verteerd; hij zoekt genezing aan de Ganges, aan de bron des levens. Hier daalt een jonge vrouw bevallig de steenen trappen af, de steenen kruik draagt zij sierlijk op het hoofd. Zij waadt in de rivier, totdat het water tot aan haar heupen reikt; daarna drinkt zij uit de holle hand, spat water naar de zon, giet de druppels over haar haren, vult haar kruik en gaat weer langzaam terug, terwijl de heilige stroom van den rooden sluier, die haar lichaam omhult, afdruipt. Anderen zitten urenlang in groepen aan den oever, en gaan gezamenlijk weer heen.

In den oneindigen keten van het bestaan is dit korte morgenuur slechts een seconde der eeuwigheid. En al deze duizenden, die met het wateroffer uit den heiligen stroom de zon huldigen, zijn overtuigd, dat ieder, die een bedevaart naar Benares maakt en binnen haar muren sterft, vergeving aller zonden ontvangt. Benares zien en dan sterven! Dat is voldoende.

Evenals de Boeddhisten gelooven ook de Hindoes aan zielsverhuizing. De ziel van een Hindoe moet meer dan achtmillioen dierlijke gedaanten doortrekken, en in latere bestaansvormen de zonden boeten, die zij vroeger beging. Daarom worden offers aan goden en Brahmanen gebracht, om zoo spoedig mogelijk verlost te worden van dat eeuwig zwerven, en den hemel der goden te mogen binnengaan.

’s Avonds, als de heetste uren van den dag voorbij zijn, vaar ik weer langzaam langs de steenen trappen aan den oever langs de stad. Triest, morsig en grauw stroomt nu de heilige rivier geluidloos door haar bedding. Welk een menigte vuilheid en verrotting bevat dit zaligmakende water! Heele bundels vertrapte, kwalijk riekende goudsbloemen drijven voorbij, met afval, lompen, spaanders en schuim.

Uit een steil oploopende steeg nadert, onder huiveringwekkende muziek, in snellen pas een lijkstoet den oever. Geraasmakend tromgeroffel wordt door de muren der pagoden weerkaatst. Op de baar onder een wit laken ligt de doode recht uitgestrekt, bruin en mager, en lieden uit de kaste der lijkverbranders leggen hem op den aan den oever opgerichten brandstapel. Weldra spat en knettert het vuur en dikke rookwolken stijgen omhoog. De geur van verbrand vleesch dringt tot mij door en ik laat de boot verder roeien. Met het brandhout zijn de doodgravers echter niet al te verkwistend. Als de hoop hout opgebrand is, ligt het verkoolde zwarte lichaam nog op de gloeiende asch, en wordt dan in de rivier geworpen!

In de Ganges wonen goden, niet alleen onzichtbare, die met het zegenrijke water leven en kracht uit de akkers der Hindoes halen, maar ook zichtbare. Voor den Hindoe is toch bijna de geheele natuur de openbaring eener godheid en de krokodil is ook een godheid. Men mag hem niet storen of dooden. Ongehinderd kruipt hij op den oever, grijpt met zijn scherpgetande kaken kleine, spelende kinderen en verdwijnt met zijn buit in den stroom. Wel treuren vader en moeder, maar zij denken nooit aan wraak, doch beschouwen den krokodil nu misschien nog met grooter eerbied dan te voren. "Op aarde is zijn gelijke niet. Hij is de koning aller roofdieren," staat in den bijbel.

Vroeger wierp men de dooden ook onverbrand in de rivier. Om het daardoor ontstane gevaar voor pest hebben de Engelschen deze gewoonte verboden, maar ze moet in enkele afgelegen streken nog bestaan. Men legt de dooden op een klein vlot en laat ze op de golven van de Ganges langzaam door den stillen nacht verder dragen. Eens zag ik zulk een dooden pelgrim, die midden in de rivier op een zandbank was blijven hangen. Ik zou hem in het geheel niet hebben opgemerkt, alsde gieren geen lijkwacht hadden gehouden bij zijn overblijfselen.

Nu straalt het licht der volle maan over de rivier en de rietplaten en de sprookjesachtige stemming van een Meinacht verbreidt zich over den oever van de Ganges. Het water ruischt zacht om een vastgeraakten boomstam en het ritselt in de donkere schuilhoeken van het riet. Een panter, op buit uit, sluipt rond. Zijn gele oogen gloeien als kolen in het kreupelhout. De apen zijn langs de lianen omhooggeklauterd en zitten slapend onder de kronen der boomen. Een slaapdronken, uit den droom opgeschrikte papegaai, laat zijn stem als een schrille fluit over het woud weerklinken, maar niemand slaat acht op hem, zelfs de panter wendt zich niet om. In het water komt eenige beweging. Een krokodil strekt zijn kop langzaam boven het water en kruipt op den boomstam. Het maanlicht glinstert op de natte schubben van zijn rug. Hij luistert ingespannen en wacht eenigen tijd op buit. Maar spoedig trekt hij zich weer terug, buigt de staart als een stalen veer en verdwijnt in de diepte.

Daar, plotseling, schokt een toon de lucht, welke in het rond schrik verbreidt. Als schorre, klagende donder rolt het door het riet. De tijger is ontwaakt en verlangt naar bloed! Wie eens het doodsoordeel heeft gehoord, dat in het waarschuwingsgehuil van den tijger ligt, vergeet het nooit meer!