Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

45. SLANGEN EN SLANGENBEZWEERDERS.

Van Calcutta gaat de spoorbaan zuid-westwaarts naar het Indische schiereiland. Maar voordat wij te Bombay komen, breken wij de reis in Haidarabad af. In de nabijheid van deze stad woont een oud vriend van mij, een Engelsch overste, in een met luchtige veranda’s omgeven huis, midden in een weelderig park. ’s Avonds vraagt hij mij of ik liever in het huis of in een met planken vloer voorziene tent in het park wil slapen, en als ik het laatste kies, verzoekt hij mij, voordat ik ga slapen, grondig na te zien, of geen Cobra is binnengeslopen, of welzich misschien in mijn bed heeft opgerold; want er waren veel brilslangen in het park, en men kon niet voorzichtig genoeg zijn! Aangenaam gezelschap!

De Cobra is de vergiftigste slang van Indië. Zij komt overal vrij vaak voor; eveneens in Achter-Indië, in Zuid-China, op de Soenda-eilanden en op Ceylon. Zij is nu eens geelachtig, met een tikje naar het blauwachtige, dan bruin en op de buik vuilwit, en anderhalve meter lang. Als ze geprikkeld wordt, heft ze het voorste gedeelte van het lichaam als den hals van een zwaan omhoog en zet de acht voorste ribben zoo wijd uit, dat onder den kop een zwelling ontstaat; op de rugzijde vertoont zich een gele teekening, die aan een bril doet denken. Het overige deel van het lichaam is opgerold en geeft de noodige stevigheid, als ze met het bovenlijf heen en weer zwaait, gereed bliksemsnel haar giftigen beet te doen.

De Cobra leeft overal, waar zij een beschut hol vindt, in oude muren, hoopen steen en hout, onder boom wortelen of in afgestorven boomstammen, en zij versmaadt menschelijke woningen ook niet. Dikwijls kan men haar slaperig en onbeweeglijk ineengerold voor haar hol zien liggen. Nadert men, dan glijdt ze snel en geruischloos in haar hol; wordt ze aangevallen, dan verdedigt zij zich met een wapen, dat even gevaarlijk is als een geladen revolver. Zij is een dag- of, beter gezegd, een schemeringsslang, vermijdt echter zonnegloed en hitte en gaat pas na zonsondergang in de dichte struiken van de moerassen op de jacht naar hagedissen, kikvorschen, vogels, muizen en andere kleine dieren. Zij klimt in boomen en zwemt over groote beken. Zelfs een voor anker liggend schip is niet veilig voor haar; zij zwemt door het water en klimt langs den ankerketting in de hoogte. Het wijfje legt twintig langwerpige eieren, zoo groot als duiveneieren, maar met een weeke schaal. Mannetjes en wijfjes moeten zeer aan elkaar gehecht zijn; is een van beide gedood, dan vertoont de ander zich spoedig daarna op dezelfde plaats.

De Hindoes zien in de brilslang een godheid, velen zouden er dan ook niet toe kunnen komen, haar te dooden. Kruipt een slang een hut binnen, dan zet de eigenaar melk neer en beschermt haar op alle manieren, want waar zij gastvrij wordt ontvangen, heet het, dat zij welstand en geluk brengt. Dikwijls wordt de slang dan bijna mak, en als zij bemerkt, dat men haar in vrede laat, doet zij haar gastheer ook geen kwaad. Maar heeft zij door haar beet toch een bewoner gedood dan wordt ze gevangen, ver weggedragen en dan weer vrij gelaten. Wantdoodt men haar, dan moet de gebetene ook sterven. Een slangenbezweerder, die een cobra doodt, verliest voor altijd zijn macht over de slangen. Zoo is het begrijpelijk, dat het kruipend gedierte overmatig vermeerdert. Jaarlijks sterven in Indië ongeveer 20000 menschen door den beet der slangen!

Het gif der cobra is verzameld in klieren en wordt door de giftanden uitgeperst, zoodra deze de huid van mensch of dier doordringen. De uitwerking is ontzettend. Is een groot bloedvat getroffen, dan is een snelle dood onvermijdelijk. Anders sterft de gebetene pas na verscheiden uren, maar hij kan door onmiddellijke medische hulp gered worden. De uitwerking van den beet kan zwakker zijn, als de slang kort te voren heeft gebeten, het tweede slachtoffer zal waarschijnlijk slechts zwaar ziek worden. Want de inhoud der giftklieren put gaandeweg uit, maar vult zich ook weer zeer snel aan. Een door een cobra gebetene wordt ijskoud en verliest alle levensteekenen; adem en pols zijn onmerkbaar; het gezicht, gevoel en het vermogen tot slikken verdwijnen. Indien deskundige hulp aanwezig is, wat in de binnenlanden van Indië natuurlijk zelden het geval is, blijft de zieke nog ongeveer tien dagen geheel afgemat; daarna komt pas langzaam verbetering. Ligt hij acht en veertig uren als dood neer, maar zonder te sterven, dan mag men hopen, dat het lichaam de uitwerking van het gif te boven komt.

Tot de vreemdste menschen in Indië behooren de slangenbezweerders, en men weet nog altijd niet, hoe het eigenlijk met hen staat. Eenigen zien er uit, alsof zij zelf bang zijn voor de slangen, die zij vertoonen, anderen behandelen die dieren met onbeschrijfelijke doodsverachting. Eenige voorzichtigen trekken ze de giftanden uit, anderen laten ze kalm zitten, en dan komt het op hun handigheid en vlugheid aan om den beet van de slang te ontwijken. Maar al te dikwijls worden de bezweerders door hun eigen slangen gedood.

Vroeger meende men, dat de slangenbezweerder door de slaapwekkende tonen van zijn fluit de slangen uit de schuilhoeken lokte en ze er toe bracht naar zijn pijpen te dansen. In werkelijkheid gaat het veel eenvoudiger. Als de slang zich opricht en met het bovenlijf heen en weer zwaait, dan houdt de bezweerder haar een hard voorwerp voor, misschien een baksteen. De slang bijt, maar doet zichzelf pijn. Heeft dit zich dikwijls herhaald, dan laat zij het bijten na. De bezweerder kan nu met de hand over den kop van de slang strijken, zonder te worden gebeten.

Toch behoudt het dier, dat nog altijd in geprikkelden toestandverkeert, zijn verdedigende houding en wiegt het bovenlijf heen en weer. Dan ziet het er uit, alsof het op de tonen der fluit danst.

Er zijn echter ook onverschrokken slangenbezweerders, die door muziek en handbewegingen een zekere heerschappij over de cobra schijnen uit te oefenen, alsof zij ze in soort hypnotischen slaap dwingen. De bezweerder neemt plaats op een erf, waar de kijklustigen hem op gepasten afstand omringen. Hij zet de ronde, platte korf met de brilslang op den grond en neemt den deksel er af. Dan prikkelt hij de slang, totdat zij het bovenlijf opricht en haar brilscherm spant; zonder ophouden bespeelt de eene hand de fluit, met de andere maakt hij slaapwekkende bewegingen, totdat de slang gaandeweg rustig wordt. Dan kan hij met haar kop langs zijn gezicht strijken en zijn lippen op den schedel der slang drukken. Eensklaps wijkt hij dan bliksemsnel terzijde, want zij ontwaakt weer uit haar verdooving. De geringste spanning der spieren, reeds de uitdrukking der oogen van de cobra is voldoende om den bezweerder te doen zien, wanneer het gevaarlijke oogenblik daar is. Geen oogenblik mag de bezweerder zijn oogen van haar afwenden en de slang kijkt hem eveneens zonder ophouden aan; het is een tweestrijd, waar elke uitval van den tegenstander als deze niet op het juiste oogenblik wordt gepareerd, den dood kan brengen. Een handige slangenbezweerder moet met een pas gevangen slang even gemakkelijk kunnen omgaan, als met een reeds getemde. Natuurlijk eischt dit spel grooten moed en voortdurende tegenwoordigheid van geest.

De handigheid van den slangenbezweerder bij het vangen der cobra wordt ook veel bewonderd. Toch is dit een goochelkunst, waarbij alles op vingervaardigheid en vlugheid aankomt. De slangendrager grijpt het dier met de bloote linkerhand bij de staart; de rechter laat hij bliksemsnel langs het lijf van de slang omhoog glijden en deze houdt nu de slang tusschen duim en wijsvinger als in een schroef vast. Vermoedelijk is de eigenlijke kneep daarbij, dat hij de slang met de linkerhand het stevig houvast ontneemt, en golfbewegingen uitvoert, welke die der slang opheffen. De slangenbezweerders gaan steeds met hun tweeën of meer op vangst uit. Een draagt de geneesmiddelen tegen den beet der slang. Het gebeten lid wordt boven de wond afgebonden, en het gif uitgezogen. Dan wordt een kleine, zwarte steen ter groote van een amandel op de wond gelegd; die zuigt ook bloed op en tenminste ook iets van het gif. Hij kleeft tegen de wond en valt pas af, als hij zijn werk heeft gedaan.

Een eigenaardig schouwspel is de strijd tusschen een slangen een mungo of rikki-tikki. De mungo is een klein roofdier van de familie der katten en de doodsvijand van de cobra. Hij is nauwelijks zoo groot als een kat en heeft een lang gerekt lichaam. Zulk een strijd zag ik eens in een Indische stad. De man, die de dieren bij zich had, verzekerde zich eerst van eenige ontvangsten, daar bij den strijd een der twee moest bezwijken. Nauwelijks was de slang uit haar korf gekomen of de mungo overviel haar, en in den strijd, die nu begon volgden de wendingen en sprongen der beide tegenstanders met zulk een snelheid, dat het ternauwernood met de oogen was te volgen. De cobra, die heel goed wist, dat het om het leven ging, verloor haar tegenstander geen oogenblik uit het oog en de mungo ontweek haar aanval steeds met de grootste handigheid. Eindelijk had de slang, zoo ver ze kon, zich naar den eenen kant gekeerd, en wilde nu den kop naar den anderen wenden; maar de mungo nam het oogenblik waar, en pakte haar van achteren in den hals. De slang wrong en draaide zich, maar de mungo liet niet los en eindelijk hing de kop nog maar aan twee dunne spieren.

img39.png

Pythonslang.

Behalve de cobra leeft de reuzen- of pythonslang in de bosschen van Oost-Azië. Zij is lichtbruin of roodbruin, bij de buik wit, en heeft op den rug donkere vlekken. De grootste soort wordt tot 8 meter lang. De allergrootste kunnen het jong van een hert opeens verslinden; gewoonlijk stellen zij zich tevreden met kleinere zoogdieren of vogels. Het moet zijn voorgekomen,dat zulk een reptiel een kind heeft verslonden. Maar in het algemeen gaat de pythonslang niet op menschen af, als zij haar huid niet behoeft te verdedigen. Zelfs een volwassen man is beslist tegenover haar verloren; ze bezit ontzaglijke spierkracht, kan haar spieren zoo lang gespannen houden als zij wil, en laat haar slachtoffer niet eerder los, dan nadat het niet meer ademt.

Urenlang ligt zij opgerold op de takken van een mangoboom, de neerdalende vogels gade slaande of op den grond te loeren op buit. Heeft zij op eenigen afstand een konijntje ontdekt, dan verliest ze het niet meer uit het oog, rolt zich langzaam en met zachte bewegingen uit, en kruipt voorwaarts, de ribben op den grond steunend. De tong komt licht en beweeglijk uit haar bek. Het slachtoffer zit als betooverd, en kijkt de slang maar strak aan. Zoodra zij dicht genoeg genaderd is om te kunnen grijpen, steekt ze den kop bliksemsnel naar voren, opent den muil, kronkelt zich rondom den buit en heeft het ’t volgend oogenblik in twee kronkelingen van haar lijf doodgedrukt. Zoodra het buitgemaakte dier dood is, kronkelt de slang zich weer uit en strijkt er met de tong over heen, alsof ze wilde beproeven, waar zij het best met het verorberen kan beginnen. Dan spert ze haar kaken zoo ver mogelijk open en begint met den kop van het slachtoffer. Gaandeweg schuift ze de kaken vooruit en dringt met haar naar binnen gerichte tanden den buit haar lichaam in. De onderkaak wordt zoo ver uitgezet dat ze er als een buidel uitziet. De speekselklieren ontwikkelen de grootste werkzaamheid om het vel of de veeren glad te krijgen. Het moeilijkst is het inslikken der schouderbladeren van de zoogdieren en de vleugels der vogels. Maar eindelijk glijdt de geheele portie toch naar binnen en men kan het aan het lijf der slang zien hoe ze langzaam in de maag komt.

De pythonslang is in de meeste Europeesche dierenverzamelingen te vinden. In gevangenschap ligt zij stil en heeft voor het verteren van haar voedsel in den zomer acht dagen en in den winter een maand of nog langer noodig. Maar zij kan ook na een rijkelijk maal volle drie maanden zonder eten zijn.