46. EEN STOOMBOOT TOCHT OP DEN INDISCHEN OCEAAN.
Bombay is een parel onder de steden der aarde en de sleutel tot Indië. Hier landt men, als men met de stoomboot van Europa door het Suez-kanaal naar Indië reist, en van hier gaat men met den spoortrein verder. In de haven liggen ontelbareschepen, die daar lossen en lading innemen, want Bombay is een rijke handelsstad met 300.000 inwoners.
Hier ontmoeten wij voor het laatst vertegenwoordigers der verschillende volkeren en godsdiensten, die wij op onze reis hierheen in het binnenland hebben leeren kennen, en nog verscheidene andere. Zelfs de brilslang en de pythonslang kunnen wij hier terugzien,—maar onder glas.
In Bombay leeft de rest van een vroeger groot en machtig volk. Zes- à zevenhonderd jaren voor de geboorte van Christus leefde er een wijs man, Zoroaster, en grondvestte den godsdienst, die door geheel Perzië en de daaraan grenzende landen geldt en in wiens naam Xerxes zijn onoverzienbare legerscharen tegen Griekenland aanvoerde. Toen in het jaar 650 de oorlogzuchtige zendelingen van den Islam, Perzië overstroomden, vluchtten vele duizenden der aanhangers van Zoroaster naar Indië. En die rest van het volk leeft nog in Bombay en draagt den naam van Parsi. Zij zijn de eigenlijke bezitters van Bombay en beheerschen als verstandige, nijvere en rijke kooplieden den handel der stad.
Tot de geloofsleer der Parsi behoort onbegrensde vereering van het vuur, het water en de aarde. Om de aarde door graven niet te verontreinigen, of het vuur door lijkverbranding niet te ontheiligen, hebben de Parsi een bijzondere manier van begraven.
Op een hoogen heuvel, op een in zee uitspringend schiereiland, verheffen zich lage, ronde torens, die "de torens van het zwijgen" heeten. In een dezer torens wordt het lijk, naakt, zonder lijkkist, neergelegd en binnen enkele minuten is er van den doode nog slechts het geraamte over; want in de nabijzijnde boomen nestelen groote gieren en doen hun werk grondig. Maar onder de cypressen en heerlijke loofboomen van het park, hetwelk de torens van het zwijgen omgeeft, kunnen de verwanten der dooden zich ongestoord aan hun smart overgeven. En prachtiger kan een begraafplaats wel niet gelegen zijn: in het Westen en Zuiden strekt zich de oneindige zee uit, met haar stormachtige, door den moesson gezweepte golven, maar in het Noorden en Oosten ligt Bombay, de Koningin van den Indischen Oceaan.
Wij schrijven nu 14 October 1908; het is elf uur in den ochtend en binnen twee uur vaart de stoomboot "Dehli" van Bombay naar het uiterste Oosten af. Zij is 151 meter lang, meet 8000 ton en brengt reizigers en vrachtgoederen naar Shanghai. Zij behoort aan een groote, rijke maatschappij, de "Peninsular and Oriental", die van het Engelsche postbestuur een jaarlijksche subsidie krijgt van drie millioen gulden; daarvoor neemt zij depost naar de kusten van Azië en Australië mee. Van Engeland naar Suez leveren de passagiers de voornaamste inkomsten, maar van daar verder Oostwaarts, de vrachtgoederen.—Elk schip betaalt voor de doorvaart door het Suezkanaal 24000 gulden, maar dat is nog altijd veel goedkooper, dan wanneer de schepen, zooals vroeger, geheel Afrika moeten omvaren.
Voordat men aan boord gaat, moet men zich door een arts laten onderzoeken, want Bombay is een broeinest der pest. Daarna worden de sterke kabeltouwen losgemaakt en de schroeven beginnen te draaien; een uur duurt het, voordat het gevaarte langzaam de haven uit is, maar dan glijdt de stoomboot door de zeebocht tusschen ontelbare schepen van de meest verschillende nationaliteiten en achter ons ligt Bombay met zijn huizen, kerken en schoorsteenen en zijn dicht bosch van masten.
Op het bovenste dek van de "Dehli" hebben de officieren van het schip slechts toegang; hier is de kajuit met het stuurrad en het kompas en daar achter ligt de kajuit van den kapitein. Het middelste dek met zijn beschermend zonnedak staat ter beschikking der reizigers. Voor een tien kilometer lange ochtendwandeling moet men zeventigmaal dit dek rondgaan. Op de ruime oppervlakte spelen de Engelschen cricket en opdat de ballen niet over boord vliegen, zijn er netten gespannen. Een prachtige salon bevat schrijftafels en sofa’s, ja zelfs een piano en op het achterdek ligt de rookkajuit, waar men na het eten koffie drinkt. Op het onderste dek liggen de slaaphutten, waar het zoo warm is, dat men zich niet kan toedekken.
Als ik des morgens wakker word, druk ik op een electrischen knop. De Engelsche bediende komt, roept mijn zwarten barbier, en maakt intusschen in een groote porceleinen kuip een bad van zeewater voor mij gereed; daarna neemt men een douche van zoet water en krijgt dan zijn eerste ontbijt: thee, klein gebak en bananen. Het tweede ontbijt wordt gemeenschappelijk in de groote eetzaal gebruikt, die nog een trap lager ligt. Hier vereenigen zich om half acht de passagiers ook voor het diner, dat door Portugeezen, een gemengd ras uit de Portugeesche bezitting Goa, aan de Westkust van Indië, wordt toebereid en gediend.
Kaart van Voor- en Achter-Indië.
Wij hebben ons langzaam van de Indische kust verwijderd. De zon daalt snel in zee, de schemering is kort en spoedig glinsteren slechts de witte golven van de stoomboot in den electrischen lichtglans, die van het schip uitstroomt. Hier en daar flikkeren buiten in de duisternis kleine lichtpunten; het zijn stoombooten, die eveneens uit Bombay komen of er heengaan. Den volgenden dag laten wij Goa achter ons en zien rechts de eilandengroep der Lakadiven. De kust is nog steeds te zien en voor ons strekt zich een zand- en grintgordel uit, waarover de branding der zee in geweldige golven heenrolt. De hemel is helder blauw, lichte wolkjes zweven boven de kust, en de zeilen van een vrachtschip glinsteren als de vleugels van een reusachtigen zwaan. Te negen uur ’s avonds vertoont zich een prachtig kleurenspel: in verblindend blauwachtig wit licht, als de weerkaatsing van den bliksem in de wolken, glinsteren de golven van de stoomboot, alsof wij door louter kwikzilver voeren, en wanneer het schijnsel flauwer is geworden, en eindelijk geheel is verdwenen, spant de maan haar schitterende zilveren brug over de zee. De nacht is stil, men hoort niets dan het eentonig stampen der machines en om één uur wandel ik nog op het dek op en neer, om de koele nachtlucht te genieten. Welk een hoog gevoel van vrijheid, als men zoo lang in de uitgestrekte woestijnen van Azië heeft rondgezworven!
Den 17den October glijden wij Kaap Komorin voorbij, de zuidelijke punt van Indië. Indien wij van daaruit zuidelijk stoomden, zouden wij na anderhalven dag bij den aequator zijn en voor ons zouden zich de geweldige waterwoestijnen van het zuidelijk halfrond uitstrekken. Stoomden wij dan steeds verder in deze richting, dan zouden wij ten slotte twee kleine, eenzame rotseilanden ontmoeten, welker naakte kusten door de stormen van den Indischen Oceaan worden gezweept, Nieuw-Amsterdam en St. Paul. Maar daarna zou het deel van het vasteland van de zuidelijke poolstreek, dat Wilhelm II heet, grenzen aan onze vaart stellen.
In plaats daarvan buigen wij nu naar het Zuid-Oosten en zien ’s middags aan den horizon het eiland Ceylon langzaam uit zee opdoemen. Reeds van verre glinstert de witte band van de schuimende branding, die in den zomer zeer grootsch is, want dan waait daar maanden lang onafgebroken de heftige wind, dien men Zuid-West-moesson heet. Hij is een zegen voor heel Indië, want hij doet koren en rijst uit den grond opschieten, waarvan driehonderd millioen menschen leven.
Achter een woud van stoompijpen, zeilen en masten, wordt een geweldige reeks Aziatische en Europeesche huizen zichtbaar. Het is Colombo, de hoofdstad van Ceylon en een voorname haven van allerhande schepen, die tusschen Europa en het verre Oosten varen. Roeibooten uit de haven bevestigen de kabels van ons schip aan geweldige, drijvende boeien: Singhalezen en Hindoes glippen de trappen van de "Dehli" op en werpen zich op de bagage der reizigers; zij hebben slechts een roze of witte lap om de lendenen gewikkeld en een doek of een kam op het hoofd. Een sloep brengt ons aan land. Op de straten wemelt het van koperkleurige bruine menschen, droschken, trams, rijtuigen en kleine tweewielige "rikscha’s" die door half naakte mannen worden getrokken. Tusschen wouden van slanke kokosboomen wisselen de hutten der inboorlingen met de huizen der Europeesche beambten en kooplieden.
Den volgenden dag legt de stoomboot "Moldavia" naast de "Dehli" aan; zij brengt reizigers en goederen uit Engeland, die naar Oost-Azië moeten en nu door ons worden opgenomen, terwijl de "Moldavia" haar veertiendaagsche reis naar Australië onderneemt. De nieuwe passagiers zijn voor het meerendeel beambten en officieren, die met hun familie met verlof in het geboorteland zijn geweest, en nu weer naar hun woonsteden terugkeeren, maar ook kooplieden en personen, die voor hun genoegen op reis zijn. Er is een Zweedsch ingenieur onder, diein Siam een telefoonnet moet aanleggen, en ook een aardig jong meisje, dat naar Hongkong reist, waar haar verloofde woont en hun huwelijk zal plaats vinden.
Nadat alles gereed is, speelt de muziekkapel der "Moldavia" een marsch en onder het hoerageroep der bemanning vaart de "Dehli" de open zee weer in, terwijl van de zeventig nieuwe passagiers verscheiden dames spoedig in haar kajuiten verdwijnen, ofschoon het schip maar zeer weinig deining heeft. Des avonds stoomen wij het zuidelijk voorgebergte van Ceylon, naar het Oosten om, en nemen nu een koers, die wij tot aan Sumatra’s Noordkaap houden. Tot zoover is het nog 1650 kilometer, dus een reis van zestig uur.