Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

1. DE OOSTZEE OVER.

img1.png

Veerboot van Trelleborg naar Sasznitz.

Als men ’s avonds te Stockholm den slaapwagen bestegen heeft, snelt men in twaalf uur het geheele Zuidelijke deel van Zweden door en bereikt den volgenden ochtend de zuidelijke punt van mijn vaderland, de stad Trelleborg, waar de door de zon bestraalde golven over de Oostzee trekken. Men denkt, dat hier te Trelleborg de spoorrit ten einde is, en verbaast er zich over, waarom de conducteur de coupédeuren niet komt openen om de reizigers uit te laten. De trein zal toch niet over de Oostzee rijden? Ja, waarlijk, dat zal hij. Dezelfde wagens, die ons gisteravond uit Stockholm wegvoerden, dragen ons veilig over de Oostzee, en wij behoeven pas in Berlijn uit te stappen. Want dat deel van den trein, dat voor Duitschland bestemd is, wordt op een geweldige veerpont geschoven, die met ijzeren krammen en haken aan de kade van Trelleborg voor anker ligt. De rails van den Zweedschen bodem, sluiten aan bij die van de veerpont en als de wagens aan boord zijn, worden zij met kettingen en haken vastgezet.

Als de reiziger nu nog halfsluimerend op de bekleede bank van zijn coupé ligt, dan vallen hem ongetwijfeld de vele signalen, het rammelen en stooten van zware ijzeren gereedschappen op; het wordt eensklaps donker in zijn coupé. Maar als dan het eentonig suizen en schudden der rollende raderenis overgegaan in zacht, geruischloos schommelen, bemerkt hij, dat hij reeds buiten, op de Oostzee is.

De veerpont is een flink schip van 113 meter lengte, overal fonkelnieuw en verblindend wit met een prachtige promenade op het bovendek. Het heeft weelderige vertrekken, even als een hotel in een groote stad, in de eetzaal staan tafels gedekt en Zweden en Duitschers nemen bij groepjes plaats om te ontbijten. Er zijn koffie- en rooksalons, lees- en schrijfkamers, zelfs een kleine boekwinkel, waarin een aankomende jongen reisboeken, romans en Zweedsche en Duitsche couranten verkoopt.

De pont glijdt de haven uit en verwijdert zich met elke minuut verder van den vaderlandschen, Zweedschen bodem. Steeds kleiner worden de huizen, steeds smaller wordt de streep land aan den horizon; en weldra is niets meer te zien dan de glinsterende oppervlakte van de Oostzee, die zoo rijk is aan vaderlandsche herinneringen en getuige was van zooveel wonderlijke daden en avonturen. Hier, op den bodem der zee, tusschen wrakken en puin, sluimeren Vikingen en andere helden, die voor hun vaderland streden. Tegenwoordig heerscht er vrede op de Oostzee; Zweden en Denen, Russen en Duitschers worden het in der minne eens over hun strijdvragen. Maar nog altijd jagen dezelfde herfststormen als in vroegeren tijd de blauw-grijze branding tegen de kusten en op heldere zomerdagen lichten de blauwe golven nog steeds, alsof de zon ze verzilverd had.

De vier uren van den overtocht gaan maar al te snel voorbij, en voordat men zich nog goed heeft gewend aan den aanblik van de open zee, wordt reeds aan stuurboordzijde (rechts) een streep land zichtbaar. Het is Rügen, het grootste eiland van Duitschland welks witte krijtrotsen steil uit de zee opsteken, als een schuimende branding, die in steen veranderd is.

Met sierlijken boog draait de pont naar het land en in de haven van Sasznitz sluiten haar rails aan die van het Duitsche spoorwegnet. De reizigers nemen weer plaats in hun coupé en na enkele minuten trekt de Duitsche locomotief den trein over Rügen’s grond.

Het eentonig gonzen van ijzer op ijzer begint opnieuw en achter ons verdwijnt kust en pont. Plat, als een eierkoek, ligt Rügen boven de Oostzee. Het landschap herinnert aan dat van Zweden; naast uitgestrekte beukenbosschen groeien dennen en sparren, en reeën en hazen loopen hier rond zonder de minste vrees voor het geraas van den trein.

Een tweede pont brengt ons over de smalle zeeëngte, die Rügen van het vasteland scheidt. Door de ramen worden de torens en de dicht op elkaar gebouwde huizen van Straalsund zichtbaar. Elke duimbreed gronds hier heeft vroeger aan Zweden behoord! Hier landde Gustaaf Adolf met zijn leger en hier bracht Karel XII een jaar van zijn heldentijd door.

Bij het zien der onvoltooide torens van de Nikolaaskerk boven Straalsund, herleeft de herinnering aan dien donkeren Novembernacht, waarin twee ruiters, die van verre kwamen voor de stadspoort verschenen. Hun kleeren waren gehavend, door zon en regen verkleurd, zij zelf met het stof der landwegen bedekt en hun vermoeide, trillende paarden dampten. Een der ruiters was Karel XII, de ander was Düring, de laatste van de groote schare, die den Zweedschen Koning op zijn rit uit Turkije had vergezeld, de laatste, die nog kracht genoeg bezat, om hem op zijn wilde jacht door Europa te volgen. Na lange jaren van dolle avonturen keerde Karel XII in zijn rijk terug, en zou bijna de poort van Straalsund niet zijn binnengelaten, want niemand herkende hem. Door de zon verbrand, gespierd en kaarsrecht, "in geluk en ongeluk dezelfde" zoo meent men hem nu nog door de straten van Straalsund te zien voortstappen.

In de schemering snelt de trein door Pommeren, en voordat hij de provincie Brandenburg nog heeft bereikt, hult de herfstavond de Noord-Duitsche laagvlakte reeds in het duister. Vlak en eentonig is het land, geen berg, ternauwernood een heuvel, verheft zich. En toch bezit deze streek voor den Zweed bijzondere bekoring; hij denkt terug aan den tijd, toen de wielen der Zweedsche kanonnen hier op de wegen de modder deden opspatten; hij denkt aan moedige daden en dappere mannen, aan hinnekende strijdrossen, aan overwinning en eervollen vrede, en aan de buitgemaakte vaandels thuis.

Maar nog veel oudere herinneringen zal de opmerkzame toeschouwer vinden in het Noord-Duitsche laagland. Zoogenaamde zwerfblokken van Zweedsch graniet liggen verspreid over de vlakte. Als mijlsteenen leggen zij getuigenis af van de vroegere uitgestrektheid van het Skandinavisch ijs. In een kouder tijdperk van de geschiedenis der aarde, bedekte een ijsmantel geheel noordelijk Europa, en dit tijdperk noemen wij het ijstijdperk. Niemand weet, waarom het ijs Skandinavië en de omliggende landen en eilanden omsloot, en zich als een breede stroom over de Oostzee uitstortte. En niemand weet, waarom het klimaat later warmer werd en het ijs kon dwingen te smelten en den overstroomden bodem weer vrij te laten. Maar dathet eenmaal gebeurde, weet men zeker, en eveneens, dat de zwerfblokken van Noord-Duitschland slechts op den rug van een ontzaglijken ijsstroom daar aangespoeld kunnen zijn. Het zijn steensoorten, die alleen in Skandinavië voorkomen; het ijs heeft ze uit de vaste steenmassa losgerukt en langzaam naar het Zuiden meegevoerd. Nu liggen ze daar als getuigen van een groot verleden, zoowel van de geschiedenis der aarde, als van mijn Zweedsch vaderland.

Maar spoedig doet niets mij meer aan mijn vaderland denken dan de kleine geëmailleerde plaatjes met de korte opschriften "Rökning förbjuden! (Rooken verboden!) en Nödbroms." (Noodrem) die vastgeschroefd zijn tegen de wanden der Zweedsche coupé.

Nu begint het buiten te fonkelen en te schitteren. Als verschietende sterren vliegen ze voorbij in rijen en stralenbundels: electrische lampen, lantarens en verlichte vensters. Wij zijn op de grens van een geweldig groote stad, een der grootste der aarde, en de derde in grootte van Europa.