Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

49. OVER SINGAPORE NAAR DE ZUID-CHINEESCHE ZEE.

De "Dehli" stevende regelrecht op Penang aan, een stad aan de kust van het schiereiland Malakka. Een paar haaien volgen ons een poos aan bakboordzijde, en men huivert bij de gedachte aan het lot van hem, die op dit oogenblik juist het ongeluk zou hebben over boord te vallen. De haai zou op den rug gaan liggen, en pijlsnel naar boven schieten, tot vlak onder de oppervlakte, zijn buit van onderen pakken en even met zijn scherpe tanden midden door bijten. Des te onschadelijker zijn de vliegende visschen, die overal in groote zwermen spelen, zij springenuit het water en vliegen, door middel van hun op vleugels gelijkende vinnen een eind ver.

Nu vertoont zich land, en allen, die brieven te schrijven hebben, haasten zich hun postzendingen gereed te maken. Wij glijden een prachtigen Sont binnen, de ankers rammelen voor Penang op den bodem, en een zwerm booten omgeeft ons om de passagiers over te brengen. De kapitein bestelt een automobiel en met hem en nog een anderen reiziger bezoek ik den botanischen tuin. De hoofdstraat met haar groote huizen, hotels, banken, sociëteiten en magazijnen biedt hetzelfde schouwspel als alle havensteden aan de Zuid-Oost kust van Azië. De kleine rikscha voor één persoon wordt hier getrokken door een Chinees in lossen, blauwen kiel, met bloote voeten, en een puntigen stroohoed op het hoofd. In razende vaart gaat het over de voortreffelijke wegen, tusschen de palmen voort naar den botanischen tuin, die werkelijk prachtig is. Hij bevat boomen en planten uit Indië, van de Soenda-eilanden en uit Australië, en alles is met Engelsche en Latijnsche opschriften voorzien. In de boomen klauteren vlug en handig apen rond of zitten en schommelen op de takken en groote watervallen storten schuimend de steile berghellingen af, die in het rond de dichte, weelderige vegetatie omgeven.

Met het invallen der duisternis worden wij door een hevigen stortregen overvallen en in enkele oogenblikken staan alle wegen onder water. De regen valt in stroomen zoo dicht als het gras op een weide en tot op het hemd toe nat komen wij weer bij het schip aan. Met aan het lichaam plakkende kleeren klim ik vlug de touwladder op om in de kajuit een heerlijk bad te nemen en van het hoofd tot de voeten droge kleeren aan te trekken. Dan komen wij bij het middageten weer bij elkaar en begint een vroolijk gesprek.

Ondertusschen gaat de stoomboot weer den nacht in en de regen klettert op het dek en tegen de wanden. Tot Singapore is het nog dertig uren en de reis gaat kort langs de kust van het vaste land. Heel onverwacht verschijnt eenige mijlen van het land een vuurtoren in de duisternis. Hier woont een enkele wachter, die om de andere maand met verlof gaat om zijn eenzaam, droefgeestig leven te kunnen uithouden. Den heelen nacht door regent het en overdag is de hitte volstrekt niet groot, ofschoon wij zoo kort bij den evenaar drijven.

Den volgenden nacht lieten wij de stad Malakka achter ons; een rij kustlichten schijnt in de duisternis en de lantaarns van andere stoomschepen fonkelen als roode en groene oogen.

Den 24sten October legt de stoomboot in Singapore aan. Het is de hoofdstad van dit deel van het schiereiland Malakka, dat onder Engelsche heerschappij staat en 200.000 inwoners heeft, van wie de meesten Chineezen, de overige Maleiers, Indiërs en Europeanen zijn. Alle schepen naar en uit het verre Oosten doen Singapore aan, en hier is ook de hoofdstapelplaats van den handel der Soenda-eilanden.

De rijkste tinmijnen der aarde zijn op het schiereiland Malakka. Singapore ligt slechts een graad ten Noorden van den evenaar, en tusschen winter en zomer bedraagt het verschil in warmte slechts twee graden; maar het regent hier bijna dagelijks.

Als de boot haar reis des namiddags voortzet, wordt zij door een zwerm kleine, lichte sloepen omringd, waarvan de roeiers naakte, koperbruine Maleische jongens zijn; de knapen zwemmen als visschen, duiken als otters, zijn ongeloofelijk lenig en roeien hun sloepen met evenveel gratie als handigheid. Zij strekken de handen naar ons op—wij verstaan dit teeken en werpen een zilverstukje in het heldergroene water. Plons, springen de jongens het hals over kop na en duiken tot op den bodem en als zij weer aan de oppervlakte komen, laat de gelukkige vinder het buitgemaakte geldstuk zien.

De bootjes blijven in dien tijd aan hun lot overgelaten en zijn door de sterke strooming in de zeeëngte tusschen Singapore en de eilanden afgedreven. Doch in een oogenblik zwemmen de jongens ze na en klimmen er zeer handig weer in, zonder dat de boot omslaat. Opnieuw worden geldstukken over boord geworpen en onvermoeid wedijveren de kleine jongens, om ze op te vangen, liefst voor ze den bodem bereiken.

Als wij sneller gaan varen, houden zij zich aan de zijden van de stoomboot vast; wanneer het dan echter te snel gaat, laat de een na den ander los en keert met het door duiken verdiende geld weer in de haven terug.

De zon gaat juist achter de huizengroepen, torens en schoorsteenen van Singapore onder. Het blinkende licht van een vuurtoren strijdt met het verdwijnende daglicht en blijft overwinnaar.

Een menigte jonken met bruine zeilen beweegt zich langzaam over het blanke, spiegelgladde water. Donker en scherp teekent zich het schaduwbeeld van Singapore tegen het verdwijnende licht van den westelijken hemel af; de straat wordt weer breeder, maar zoolang de schemering duurt, zijn land en eilanden nog zichtbaar. Dan buigen wij ons naar het Noordoosten af; wij verwijderen ons van den evenaar en sturen de Chineesche Zeein. Wij zijn nu om de Zuidelijkste punt van het vasteland van Azië heen gevaren.

Na twee dagen hebben wij Cochinchina, Saigoen en de Mekongdelta achter ons, en zoodra wij den 27sten October met den van het Noordoosten komenden zeestroom, die langs de kusten van Annam loopt, in aanraking komen, daalt de temperatuur eenige graden; het weer wordt frisscher en aangenamer. Het jaargetijde van den Noordoostelijken moesson is juist begonnen, en hoe verder wij Noordelijk komen, hoe heviger hij ons tegenwaait. Nu hebben wij de keus tusschen twee wegen: of op de open zee te blijven, waar wij wind en zeestrooming tegen hebben, of langs de kust varen, waar die zeestroom ons even sterk hindert. Hoe men ook beslist, het schip verliest altijd een paar knoopen in snelheid. Onze kapitein heeft tot de vaart langs de kust besloten.

Het oostelijk deel van het schiereiland Achter-Indië bestaat uit de Fransche bezittingen Kambodsja, Cochinchina, Annam en Tongking. In Hanoi, de hoofdstad van Tongking, is de zetel van den gouverneur-generaal over geheel Indochina. De belangrijkste stad in het Zuiden is Saigoen in de Mekongdelta, die elk jaar door de geweldige massa’s slib, die de groote rivier aanspoelt, grooter wordt.

Het koninkrijk Siam beslaat bijna een derde deel van Achter-Indië; het ligt tusschen den benedenloop der beide rivieren Mekong en Saloeën, die beide in Oostelijk Tibet ontspringen. Het heeft slechts zeven millioen inwoners van verschillende volksstammen: Siameezen, Chineezen, Maleiers en Laosvolken. De koning van Siam is autocraat; hij bezit allen grond en beslist over leven en dood zijner onderdanen. Zijn hoofdstad Bangkok telt een half millioen inwoners en wordt door talrijke grachten doorsneden; op deze leeft een groot deel der bevolking in drijvende huizen. Bangkok bevat veel beroemde en prachtige pagoden of tempels met standbeelden van Boeddha, waarvan enkele van zuiver goud zijn. In Siam is het Boeddhisme het zuiverst bewaard gebleven, de witte olifant geldt voor heilig en de vlag van Siam vertoont zulk een witten olifant op een rood veld. De Siameezen zijn van Mongoolschen oorsprong, van gemiddelde grootte, krachtig gebouwd, geelbruin van kleur en zeer begaafd, maar traag. Van zang, muziek en spel houden zij veel en een van hun zonderlinge gebruiken is dat zij hun tanden zwart verven.