In den voormiddag van 29 October stoomen wij de eerste eilanden en rotsklippen voorbij, door een buitengewoon mooien, betooverenden haveningang, die aan de scheeren van Zweden herinnert. De Noordoostmoesson waait sterk; het zilte schuim spat tegen den boeg der "Dehli" op en valt als fijne glanzende motregen op het dek neer. Van den golfslag is echter weinig te bespeuren, want de vele eilanden breken de kracht der golven. Tegen den middag zijn wij in de ruime voortreffelijke haven van het eiland Hongkong, waarvan het water zoo ondiep is, dat de schroef het grijsbruine bodemslib opwoelt. Een heele vloot van kleine stoombarkassen komt ons tegemoet, terwijl wij in langzame vaart tusschen ontelbare schepen door naar de reede en de boeien heen stoomen. Hier wapperen de vlaggen van alle handelsrijken in den wind; de Engelsche, Chineesche, Japansche, Amerikaansche en Duitsche vlaggen, steken scherp tegen elkaar af.
Ieder hotel zendt zijn eigen stoombarkas om nieuwe gasten te halen. Nadat onze boot geankerd is, wordt echter voor alles de Europeesche post, een groot aantal verzegelde zakken, in de barkassen van het postkantoor geladen. Bloedverwanten en vrienden van eenige passagiers halen dezen af.
Ik word door een Engelsen kapitein afgehaald, dien de gouverneur Sir Frederick Lugard gezonden heeft om mij te begroeten en uit te noodigen de gast van den gouverneur te zijn. Een prachtige witte sloep, van welker achtersteven de Britsche vlag met een tip in het water hing, bracht ons in enkele minuten naar de kade van de stad Victoria. Victoria is de hoofdstad van Hongkong en hier leeft bijna de helft van de 440.000 eilandbewoners, van wie de meesten Chineezen zijn. Sedert 1842 is Hongkong een Britsche Kroonkolonie, en het scheepsverkeer in zijn haven doet voor dat van geen enkele haven der wereld onder, overtreft zelfs dat van Londen, Hamburg en New-York! Geregelde stoombootlijnen verbinden Hongkong met talrijke havensteden der wereld, en in vijf-en-veertig dagen kan men van hieruit met de voortreffelijkste Duitsche stoombooten naar Hamburg varen. Het handelsverkeer van Hongkong is reusachtig en de Engelschen hebben hier ook een station van hun Oost-Aziatisch eskader met uitstekende dokken en kaden, kolendepots en kazernes. Vele mogendheden hebben konsuls in Hongkong om over de belangen van hun landen te waken. Men behoeft slechts eenpaar uur hier te zijn, om de beteekenis van dit eiland te erkennen en Engelands macht en energie te bewonderen. Gibraltar, Singapore en Hongkong, alle belangrijkste punten op den zeeweg naar het verre Oosten, zijn in de handen der Engelschen en in oorlogstijd kunnen zij met hun sterke vloot aan de schepen der andere mogendheden den toegang beletten.
Aan de kade wachtte mij een draagstoel met een zonnedak en twee lange dwarsstangen. Hij was zeer deftig ingericht, rood en wit geverfd en vertoonde aan de zijkanten de keizerskroon van Groot-Brittanje. De dragers waren vier Chineezen in roode pakken, met een gouden kroon op de borst. Met gelijkmatige passen droegen zij mij door de kronkelende, steile, maar nette straten der stad Victoria en ik schommelde in mijn stoel als op den rug van een kameel. Weldra opende zich een hek naar een weelderigen tuin en op de trap van het regeeringsgebouw verwelkomde mij de gouverneur. Des avonds gaf hij een diner en na afloop werden alle gasten, dames en heeren, weer in draagstoelen door Chineezen met lantaarns aan lange stokken, naar een open plein gebracht, waar een Engelsch regiment een vroolijk afscheidsfeest vierde. Het had zijn tweejarigen diensttijd achter zich en zou nu naar Singapore gaan om ook daar tweejaar te dienen. Van een hoogte af hadden wij een vrij gezicht over de weide, waarop de soldaten, elk met een lampion in de hand, kronkelende vuurslangen en alle mogelijke andere figuren vormden.
Den volgenden dag droegen mij mijn krachtige Chineezen naar het "berghuisje," het zomerverblijf van den gouverneur, dat 500 M. boven de zee ligt en waar het dus veel koeler was dan beneden in de stad. Het uitzicht van daar boven is eenig mooi. Naar het Zuiden weidt de blik ongehinderd over eilanden en klippen en over de groote open zee met de Chineesche booten, wier bruine zeilen, waarin de krachtige wind blaast, aan de vleugels van een reuzenvleermuis doen denken.
In de buurt stond een nette, kleine, Engelsche kerk, en hier ontmoette ik plotseling den kapitein der "Dehli" en verscheidene mijner medereizigers, die er allen zeer ernstig en plechtig uitzagen. Het altaar der kerk was met palmen versierd, en tropische bloemen verspreidden een bedwelmenden geur. "Komt ze nog niet gauw?" zoo werd gevraagd; alles keek den weg af en spoedig vertoonde zich aan een bocht in den weg een groep draagstoelen. In wit zijden kleed, den sluier in het haar en een bouquet witte lelies in de hand, kwam de verwachte daar aan, de jonge dame, die van Colombo af met ons meegereisd was. Allen die met haar op het schip geweest waren, hielden van haar; haar lachen klonk zoo helder en kinderlijk over de Indische golven heen, en wij plachten haar de "koningin van het verre Oosten" te noemen. Nu vierde zij bruiloft met een ons onbekenden heer en het scheen ons toe alsof het, nu dat zij er niet meer was, leeg en treurig op de "Dehli" zou worden.
Wat al geheimen zou het dek van zoo menig schip kunnen vertellen, dat blanke mannen en vrouwen langs de gele en koperbruine kusten van Azië heen en weer brengt! Bijna op iedere reis speelt zich aan boord een kleine roman af. Eens, zoo vertelde mij de kapitein, was hij van Engeland naar Colombo gevaren, en onder de passagiers was een jonge dame geweest, die in Colombo haar verloofde zou aantreffen. Maar onderweg was zij op een ander verliefd geworden en bij de aankomst had de kapitein den treurigen plicht, den afgedankten verloofde mede te deelen, dat zijn liefste aan boord een ander gevonden had! Maar onze kleine "koningin van het verre Oosten" was op de geheele reis den haren trouw gebleven.