53. GODSDIENSTEN EN ZENDING IN CHINA.
Tien kilometer westelijk van Shanghai liggen de groote, groene gebouwen van het in de 17de eeuw gestichte Jezuïtenklooster Sikavai. Een van mijn reisgenooten van de "Dehli", pater Robert, een katholiek priester, tot wiens ambtsgebied Hongkong en Shanghai behoorden, een zeer beschaafd man en groot kenner van oud Chineesch porcelein, haalde mij over dit zendingsstation te bezoeken. Kathedralen, kapellen, jongens- en meisjesscholen, het groote Meteorologische observatorium, waarin iederen dag weerkaarten bewerkt worden, en het Zoölogisch Museum, dit alles te bezichtigen, eischte verscheiden uren. Aan het hoofd van elke afdeeling staat een Eerwaarde Pater; maar de meisjesklassen worden door nonnen en leekezusters geleid. De kinderen leeren Fransch en bezoeken de Mis. Er zijn Chineezen, die reeds sedert vele geslachten Katholiek zijn en hun Ave Maria en Onze Vader met innige vroomheid bidden. 1.115.000 Chineezen zijn Katholieken, 150.000 zijn Protestanten. De zendelingen volgen den drang van hun hart en het gebod van den Heiland: "Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren". Zij werken met geduld en plichtsbesef aan hun taak en stellen zich aan de grootste gevaren bloot. Jammer dat hun rijk verdeeld is. Katholieken en Protestanten helpen elkaar niet. Voor denChinees is "Tien", de Hemel, het hoogste wezen; aan hem is "de Tempel des Hemels" in Peking gewijd. In ’t Chineesch noemen de Jezuïten God den "Heer des Hemels", de Engelsche zendelingen noemen hem den "Hoogsten Bestuurder" en de Amerikaansche Baptisten den "Waren Geest". De oneenigheden tusschen de Christelijke godsdiensten brengen de Chineezen in de war en zij weten niet goed, wat zij moeten gelooven.
De eigen godsdienst van de Chineezen is een mengsel van verschillende lessen of liever wijsheidsregels. China heeft meer wijzen gehad dan eenig ander land. De voornaamste is Confucius, een tijdgenoot van Sokrates en Boeddha; hij schreef een uit driehonderd oden bestaand boek en noemde het "gedachtenreinheid". Om hem verzamelden zich twaalf jongeren en een grootere kring van 3000 leerlingen. "Handel jegens iedereen zoo als gij wilt, dat hij jegens u handelt," was een van zijn geboden en zijn wetten hebben de Chineezen tot het beleefdste volk der wereld gemaakt. Zij zijn taktvol en vriendelijk onder elkaar en evenzoo in ’t verkeer met vreemden.
Koningsgraven in China.
Toen men Confucius eens vroeg, hoe hij in zoo vele dingen zulk een groote kennis had kunnen verwerven, antwoordde hij: "Omdat ik arm geboren ben en leeren moest." Hij zag in rijkdom een ongeluk en in weten een macht. Zijn aandenken staat bij de Chineezen in het hoogste aanzien, maar zij beschouwen hem niet als een God, doch slechts als den grootsten wijze van alle tijden.
Tempel des Hemels in Peking.
Naast het Confucianisme bestaat in China het Taoisme, welke verheven leer echter veelal tot goochelarij en bijgeloof is afgedaald. In ’t begin van onze tijdrekening drong het Boeddhisme in China door en beheerscht nu bijna het geheele land. Toch is in de godsdienstige voorstellingen der Chineezen geen bepaalde klaarheid. Een Taoist kan zijn morgengebed in een Boeddha-tempel verrichten en ’s avonds zich in de geschriften van Confucius verdiepen. Velen hebben alzoo even groote achting voor al de drie leeren.
Het godsdienstig bewustzijn van alle Chineezen dezer drie godsdiensten heeft echter een gemeenschappelijken grondtoon: dat is de eerbied voor de geesten der voorouders, de vereering ervan. Ook het eenvoudigste huis bevat een altaar der overledenen, voor wien men nooit anders dan den grootsten eerbied koestert, en de vrede der graven mag onder geen omstandigheden gestoord worden. In de 17de eeuw regeerde in China Khang-hi, een van de grootste heerschers der wereld, een en zestig jaar lang. Zijn kleinzoon Khien-Lung erfde al zijn groote eigenschappen, en toen ook hij een en zestig jaar over China geheerscht had, deed hij afstand, enkel en alleen uit achting voor den geest van zijn grootvader, dien hij niet in het getal van zijn regeeringsjaren wilde overtreffen!
Een gevolg van de vooroudersvereering is, dat reusachtige streken van China door graven worden ingenomen. De Mongolenkeizer Kublai Ghan, die tegen het einde der 13e eeuw regeerde, wekte groot misnoegen, toen hij beval de oude kerkhoven om te ploegen en in akkers te veranderen, en deze heiligheid der kerkhoven is ook nog heden de grootste hindernis bij het aanleggen van spoorwegen. De lijn moet om het geheiligde kerkhof heen of op een brug er over heen gelegd worden. De keizer van China reist alleen daarom naar Moekden om aan de graven van zijn voorouders te offeren; want hier in Moekden liggen Khang-Hi en Khien-Lung begraven en hun dynastie, die der 136 Mandschoe-keizers, regeert nog in China.
De Katholieke missionarissen bestrijden, verstandig genoeg, de vooroudersvereering der Chineezen niet; de Protestantsche echter vinden dit met het Christendom onvereenigbaar, Maar deze piëteit is den Chinees aangeboren en gaat van geslacht op geslacht over. Zooals de bijen van een zwerm aan elkaar hangen, zoo zijn de Chineezen een met hun voorouders; ja, zij gevoelen zich met het verleden in nauwer samenhang dan met het tegenwoordige. De vooroudersvereering neemt bij hen de plaats in van vaderlandsliefde. Wel heeft de Chinees zijn vaderland inengeren zin lief, maar wat in andere deelen van zijn eigen land gebeurt, laat hem koud. De bewoner van Kanton maakt er zich niet druk over, wanneer de Russen Mandschoerije en de Japanners Korea wegnemen, wanneer zij Kanton maar met rust laten. Tegenover beleiders van een anderen godsdienst is de Chinees zeer verdraagzaam, en hij neemt het volstrekt niet kwalijk, wanneer men tegenover hem zijn bezwaren tegen zijn geloof uitspreekt.
De eeredienst der voorouders is dus de eigenlijke godsdienst der Chineezen. Daarbij hebben zij een bijgeloovige vrees voor geesten, en zoeken toevlucht bij de goden van wie zij hulp hopen. Eens bezocht ik in Noord-China een tempel waarin een gansche zaal met vrijstaande beschilderde leemen beelden was gevuld, welke voorstelden welke smarten de zondaars in het doodenrijk wachten. Hier werd de echtbreekster doormidden gezaagd, de dief beide handen afgehouwen, de lasteraar de tong uit den mond gerukt en een andere zondaar gloeiend ijzer in de oogen geboord, terwijl zijn buurman met verwrongen trekken zijn eigen ingewanden bekeek, welke de handlangers van het doodenrijk hem uit de opengesneden buikholte hadden gerukt. De beelden waren in natuurlijke grootte en meer dan afschuwelijk. In een hoek der zaal stonden verscheiden groote lijkkisten; de deksel van een was er niet stevig opgelegd en men zag hoe de doode de tanden knarste. Op mijn vraag waarom de lijkkisten hier stonden antwoordde men mij: de tijd van de smart in het vagevuur wordt voor den gestorvene des te korter naarmate hij langer in deze tempelzaal van het doodenrijk mag blijven staan!
Ja, het bijgeloof der Chineezen is groot. Als iemand koorts heeft en ijlt, dan gelooven zijn bloedverwanten dat zijn ziel verdwaald is, en op de plaats waar hij het bewustzijn verloor, draagt men zijn lichaam rond—om de verdwaalde ziel weer op het juiste spoor te brengen! En ’s nachts klimt men op het dak en zwaait met een brandende lantaarn opdat de arme ziel de weg naar huis weer terug vindt!