Â
In het Rijk van het Midden heerschen nog gebruiken en zonden, welke door den nieuwen tijd moeten worden uitgeroeid. Het ergste is het opium schuiven, hetgeen ongeveer 150 millioen van de bevolking vergiftigt. Sedert duizend jaren en nog meer heerscht de afschuwelijke gewoonte, aan de voeten der kleine meisjes door stevige banden de natuurlijke groei te benemen en ze in kleine stompjes te veranderen. De schoenen van Chineesche vrouwen zien er daardoor uit alsof ze voor poppen bestemd waren. Dit inpersen veroorzaakt gedurende den groei voortdurend pijn, maar desondanks wil geen meisje het insnoeren nalaten, want als het geen kleine voeten heeft krijgt het geen man!
Een barbaarsche gewoonte, die nu ook al verdwijnt is het te vondeling leggen van pas geboren kinderen door de armen, wie de middelen om ze op te voeden, ontbreken. Eens zag ik in de gracht buiten een stadsmuur het lijk van zulk een arm schepsel liggen. En toch behandelen de Chineezen hun kinderen met de grootste liefde. In Pautu, in Noord-China, woonde ik bij een Zweedschen zendeling, die eens een klein te vondeling gelegd kind had gered. Zijn vrouw verpleegde het met de grootste teederheid en het kind was, toen het een paar jaar bij hen had doorgebracht—een aardig, allerliefst schepseltje geworden. Toen kwamen de ouders met de smeekbede, het kind terug te mogen hebben, een verzoek, dat hun natuurlijk gaarne werd toegestaan.
De straffen, die misdadigers worden opgelegd, zijn naar onzebegrippen onmenschelijk. In Oost-Turkestan laten de Chineesche beambten platte zilveren spijkers onder de nagels der aangeklaagden persen om hen tot bekentenis te dwingen! Een gewone straf is het groote vierkante halsblok, dat met een slot geopend en gesloten wordt. Het ronde gat omsluit den hals van den schuldige, en het zware hout torscht hij op de schouders. Men laat hem dan met dit blok, dat hem bij elke bezigheid hindert, rondloopen.
Het huwelijk is bij de Chineezen een trouw gehouden en eerbare instelling; de echtgenoote heeft bijna dezelfde rechten als haar man, en staat evenals hij, onder bescherming der wet. De Chinees bewijst den grootsten eerbied aan de overheid en toch wordt hij door de Mandarijnen gekweld en rondgejaagd, hetgeen in Europa de bloedigste revoluties te weeg zou brengen. Dat dit in China nog niet gebeurt, is het gevolg van de veel duizendjarige gewoonten. De Chineezen morren niet, zij zijn geduldig, vlijtig en tevreden met hetgeen tot het levensonderhoud voldoende is; zij verlangen niet meer. In 1897 hoorde ik in Noordelijk China vertellen van gehuwde mannen, die slechts twaalf gulden loon per jaar ontvingen! In elk geval leefden zij slechts van de rijst, die zij van den werkgever ontvingen; maar ook dan begrijpt men nog niet, hoe zij er zich door kunnen slaan. En toch klagen zulke arbeiders nooit. Zij zijn vroolijk, vriendelijk en beleefd, en toch werken zij misschien bij een theehandelaar, die verscheiden millioenen bezit. De arbeid op zich zelf en de menschelijke kracht worden dus zeer laag geschat. De waren verzendt men honderden mijlen ver op den rug van menschen. In het Noorden van China gebruikt men daartoe ook muilezels, kameelen en tweewielige karren, maar over het geheel zijn straten en wegen zoo smal en slecht, dat alleen voetgangers ze gebruiken kunnen. Bij de rivieren en aan de kusten gebruikt men daarvoor de waterwegen.
Alle vrienden van China verheugen zich over de lichtstraal, welke gedurende de laatste jaren over dit bewonderenswaardige land en zijn nijver, voortreffelijk volk is opgegaan. Zeker kon geweld alleen den tegenstand der Chineezen breken. Spoorwegen, telefoon, draadlooze telegraphie, maken geen bijzonderen indruk op een Chinees; de spoorweg vindt hij overbodig omdat men beenen om te gaan, en rivieren om te varen heeft, telefoon en telegraaf zijn even onnoodig, men kan immers ijlboden zenden! Dat dit onvergelijkelijk veel langer duurt, doet er in China niet toe. Hier heeft men nooit haast; als alles slechts rustig gaat, komen er geen stoornissen. In een streek, waar juist een nieuwetelegraaflijn in gebruik werd genomen verzekerden mijn Chineesche bedienden mij, dat het papier, waarop het telegram was geschreven, met wanhopige snelheid langs de telegraafdraden liep, naar de plaats van bestemming, en dat de isolatoren aan de palen kleine huisjes zijn, waar het telegram bij regen een onderdak vindt!
Ongeveer dertig jaren geleden legden de Engelschen, bij wijze van proef, een kleine spoorbaan van ongeveer 20 kilometer aan, die van Shanghai uitging. Toen ze gereed was, werd ze door de Chineesche regeering aangekocht, maar niet om in gebruik genomen te worden, doch om ze weer te kunnen vernietigen! Dwarsleggers en rails werden opgebroken en met de wagens en locomotieven in zee geworpen. Maar nu hebben de Chineezen zich moeten voegen in het lot, dat de Europeanen en Japanneezen hen hebben opgedrongen. Verschillende spoorlijnen doorsnijden het land en andere zijn reeds in aanbouw of ontworpen. De Chineezen bouwen nu zelfs eenige spoorlijnen. De lijn tusschen Peking en Kanton gaat over de twee groote rivieren en de spoorbrug, die over de Gele rivier ligt, is acht en een halve kilometer lang, dus de langste spoorbrug, die ergens ter wereld is gelegd!
Dit "ontwaken van China" wordt door vooruitstrevende mannen geleid, die Europeesche verbeteringen willen invoeren om het land van nut te zijn. Want de ervaring heeft hun geleerd, dat zij tegen Europa weerloos zijn, en zij weten, dat de groote mogendheden er reeds over beraadslagen, China onder elkaar te verdeelen. Zij weten, dat zij de blanken niet kunnen verhinderen, juist de havens te vermeesteren, welke zij willen bezitten. In het jaar 1894 kwam het tusschen China en Japan tot een oorlog en China werd geheel overwonnen, omdat de verdediging zoo slecht was georganiseerd. Toen namen de Japanners het eiland Formosa en Port-Arthur. Daarna breidde Rusland zich naar het verre Oosten uit, en legde in Mantschoerije spoorlijnen aan; in 1898 verpachte China aan Duitschland voor 99 jaren Kiautschau.
De Chineezen hebben nu geleerd, dat een land zonder leger, vloot en vestingen tot verwoesting en verbrokkeling is veroordeeld, en zijn nu eindelijk van hun oude dwalingen bekeerd. Tegenwoordig bezit China een steeds grooter wordende vloot en een leger van meer dan honderdduizend man, dat met de nieuwste geweren is gewapend, en door Japansche officieren wordt gedrild.
Nu reizen jonge Chineezen naar Europa en Amerika en studeeren bij tienduizenden aan de hoogescholen van Japan.China heeft zelf veel universiteiten gesticht naar Europeesch model, en het heeft dagbladen, waarin de vragen van den dag worden besproken. In het diepst hunner ziel denken de meeste Chineezen: "laat ons de krijgskunst der Europeanen grondig bestudeeren, want wij kunnen ons slechts tegen hen verdedigen met hun eigen wapenen!"
In het jaar 1916 zal het opiumverbod ook van kracht worden. De Chineezen, zulk een krachtig, taai, goed gebouwd menschenras, zullen dan nog meer in kracht en gezondheid toenemen.
Zij zullen hun land weten te verdedigen tegen vreemde indringers en veroveraars. De Europeanen zaaien nu dus de drakentanden in het Rijk van het Midden! Maar eens zal de draak zich verheffen, en zijn opvoeders de klauwen in de borst drukken!
Men spreekt nu reeds in Europa van het "gele gevaar"; men vreest een nieuwe volksverhuizing uit het Oosten; onafzienbare scharen Japanners en Chineezen, die Europa zullen overstroomen en aan de blanken de heerschappij over de aarde zullen ontrukken. Maar zoo erg zal het wel niet worden.
Laat ons slechts hopen, dat de Chineezen zullen weten te verdedigen, wat hun erfdeel en eigendom is. Een vierduizendjarig erfdeel!