Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

56. DE BLAUWE RIVIER.

De Blauwe Rivier of Iang-tse-Kiang, de Meking en de Saluën ontspringen in het oostelijk deel van Tibet en doorstroomen daar parallel naast elkaar gelegen, diep ingesneden dalen, die zich in zuidelijke richting uitstrekken. Maar terwijl de Meking en de Saluën hun loop naar het zuiden tot aan de zee voortzetten, maakt de Blauwe Rivier in West-China, een scherpe richting naar het Oosten en verdeelt het Rijk van het Midden in twee deelen.

Alleen de Europeanen noemen de grootste rivier van China "de Blauwe Rivier." De Chineezen zelf noemen haar de groote of de lange rivier, hoog in het westen, de Goudzandrivier. Slechts drie rivieren der aarde zijn langer dan zij: de Nijl, de Mississippi en de Amazone rivier. De Ob en de Jenisseï zijn even lang als de "Blauwe", namelijk 5200 kilometer. En de Blauwe Rivier verplaatst gemiddeld 224 maal zooveel water als de Theems waaraan Londen ligt!

In één opzicht munt de Blauwe Rivier boven al de rivieren der aarde uit. Want in haar stroomgebied wonen niet minderdan 180 millioen menschen, ja, een achtste van de gezamenlijke bevolking der aarde woont in het gebied van deze rivier.

De onder-Koning over twee der rivier-provincies, Hupe en Hunan, heeft meer onderdanen dan eenig land in Europa, uitgezonderd Rusland, China’s westelijke provincie Sz-tsjwan, die eveneens door de Blauwe Rivier wordt doorsneden, heeft een oppervlakte en een bevolkingscijfer, zoo groot als Frankrijk. Bij zulke vergelijkingen schrompelt Europa geweldig ineen!

Aan de Blauwe Rivier ligt een reeks oude, beroemde steden. Tschungking is de hoofdstad van de provincie Sz-tsjwan, en tot hier komen Europeesche stoombooten.

Hankou is de grootste handelsstad van Binnen-China.

Nanking, in de nabijheid der monding was vroeger de hoofdstad van het Chineesche rijk. In het Zuidwesten der stad Hankou ligt aan den zuidelijken oever der Blauwe rivier een groot meer. Meer heet op zijn Chineesch "hu", "king" beteekent Keizerstad, "pe" Noorden, "nan" Zuiden. Peking beteekent dus "de noordelijke Keizerstad" en Nanking "de Zuidelijke Keizerstad." Hupe beteekent "ten noorden van het meer," en Hunan, "ten zuiden van het meer."

De ten zuiden van het meer liggende provincie Hunan is een der merkwaardigste van geheel China. Haar bewoners zijn krachtige, onafhankelijke menschen, en de beste soldaten; maar zij zijn veel heftiger vijanden der vreemdelingen dan andere Chineezen. De hoofdstad van Hunan Tschangscha was van oudsher een zetel van den haat tegen buitenlanders en der revolutionaire bewegingen tegen de vreemdelingen.

Tot aan Hankou gaan zelfs de grootste oceaanbooten, tot de hoofdstad van Sz-tsjwan kleine stoomschepen. Het zijn kwade concurrenten der jonken, welke bij tienduizenden het vervoer der waren en het verkeer van personen op de groote rivier, sedert onheugelijke tijden hebben onderhouden. Er zijn veel soorten van jonken; eenige zijn groot, andere klein, sommige zijn in hun bouw aangepast aan de kalme deelen van de rivier, andere weer aan de stroomversnellingen in Hupe en Sz-tsjwan. Maar aardig en doelmatig zijn zij steeds en zij vormen altijd een sieraad van het grootste, schoone, voortdurend veranderende landschap, waardoor de rivier zich een bedding heeft gegraven. Hier zou een schilder zijn geheele leven kunnen doorbrengen, zonder maar een dag gebrek aan onderwerpen te hebben.

In sommige streken neemt men voor den bouw der jonken het hout van cypressen, in andere dunne eiken planken. Dit gebeurt om de boot elastisch en buigzaam te maken en de kansdat in de stroomversnellingen lekken zouden kunnen ontstaan, te verminderen. Bij gevaarlijke plaatsen worden loodsen aan boord genomen. En toch heeft men uitgerekend, dat op elke tien jonken er één vast vaart en elke twintigste geheel ontredderd wordt. De reis van Hankou naar Tongking duurt 35 dagen, terug echter slechts 9 dagen, daar men dan met den stroom meedrijft. De stroom afwaarts gaan is het gevaarlijkst, daarbij vinden de meeste schipbreuken plaats.

img45.png

Chineesche jonk

Elke groote jonk heeft een kleine sloep, die steeds bij de hand is om waren en passagiers aan land te zetten. Een groote jonk is 12 meter lang; de achtersteven is hoog gebouwd en heeft een soort kajuit, die met gevlochten stroo en matten van dun gras is bedekt. Een jonk, die den stroom opgaat, neemt twee en een halve ton last mede, een afgaande zes. Het vaartuig wordt met riemen voortbewogen, van welke enkele zoo groot zijn, dat acht mannen ze moeten bedienen. Zij worden meestal gebruikt als men met den stroom meêdrijft, opdat de groote als stuurdienende roeiriem de boot kan regeeren. De jonk heeft ook een mast en een zeil, dat echter alleen wordt gebruikt, als men stroomopwaarts gaat en er een gunstige wind waait. Zoodrahet stroom af gaat wordt het ingehaald. Verder is de boot verdeeld in vakken, dat wil zeggen—ze heeft een soort waterdicht schot, om niet dadelijk te zinken als ze lek wordt. Daardoor kan men de boot nog dikwijls op den oever laten loopen, voordat ze met water wordt gevuld en ondergaat.

Hoe is het toch mogelijk met zulk een groote, zwaar beladen boot tegen de sterke, zuigende strooming der rivier op te varen? Want het is duidelijk, dat het schip zelfs bij den gunstigsten wind, als een notendop in de stroomversnellingen naar beneden zou dansen. Om dit te verhinderen wordt een, van bamboevezelen gevlochten, 100 meter langen tros aan den voorsteven der jonk bevestigd en aan dezen tros wordt de boot door ongeveer zestig mannen, die op een rij langs den oever loopen, omhoog getrokken. De oever is echter gewoonlijk sterk hellend, de rotsen stijgen bijna loodrecht uit de rivier op. Met aapachtige vlugheid sluipen de mannen langs de smalle rotspaden de levensgevaarlijke uitsteeksels om. Ondertusschen zingen zij om den arbeid te verlichten. De opzichters volgen en drijven hen met kreten en slagen aan; maar zij slaan niet hard en steeds slechts met een bos bamboe, dat meer leven dan pijn veroorzaakt.

Op deze manier wordt de jonk langs den oever de rivier opgetrokken. Dikwijls ziet men van het rotspad noch de boot, noch de rivier. Door verschillende trommels aan boord stelt de bestuurder der boot zich met de trekkende mannen in verbinding. Bovendien staan nog zes mannen steeds gereed den tros los te maken, als ze aan een vooruitstekenden rotspunt is blijven hangen. Anderen, die geheel naakt zijn, verrichten denzelfden dienst in het water.

Aan de rotsen langs de rivier ziet men groeven en groefjes, die door deze trossen werden geschuurd. Maar dit soort van vervoer is hier sedert vele duizenden jaren in gebruik. Aan boord blijven altijd ongeveer twintig man om te sturen en de boot met lange staken van den oever te houden, of bij het optrekken van de boot tegen den stroom te helpen.

Deze menschen werken als galeislaven. Hun werk is levensgevaarlijk. Zij hebben de steile rotswanden en de draaikolken der rivier onder zich. De eene week na de andere hijgen zij, gebogen onder den tros, verder. Hun geheele lichaam is met opengescheurde plekken bedekt, die ternauwernood genezen zijn of zij worden weer opengescheurd. Vooral aan de schouders ziet men de sporen van het trekken. Zij hebben een zwaar leven, maar zijn toch vergenoegd. Zij worden als honden behandeld en zingen toch. En welk een loon ontvangen zij vooreen vijf en dertig dagen durende reis, de rivier op? Bijna twee gulden, dagelijks drie maal rijst en driemaal gedurende den ganschen tijd spek! Voor de reis naar beneden, waarbij het werk veel lichter is en die slechts een vierde van den tijd duurt, krijgen zij zestig cent. Deze arbeiders krijgen dus voor een tienurigen arbeidsdag achttien cent loon! En toch maken zij grapjes en lachen.

In Februari is de waterstand der rivier het laagste, dan is het water helder. Steden en dorpen liggen 50 meter hoog boven den waterspiegel. Zij verheffen zich met hun muren, trappen, poorten en pagoden gewoonlijk in de vlakke driehoeken der dalmondingen. Elke duimbreed grond der heuvels en dalen is met bosch bedekt of dient als akker. In den loop van het voorjaar begint de rivier te zwellen en in den zomer is zij een chocoladebruine of grijsmorsige, hooggezwollen watermassa. Op eenige plaatsen, waar het dal nauwer wordt, kan het water soms meer dan 30 meter hooger staan dan in Februari. Dan is het gevaarlijk de rivier te bevaren, omdat het water alle banken, rotsblokken en klippen bedekt en draaikolken en kokende maalstroomen ontstaan. De in den stroom meegesleepte jonk suist met een snelheid van 10 kilometer in het uur stroomaf. Bij de dorpen en steden liggen aantallen van zulke jonken, die op werk wachten. Elke rots, elke bocht, heeft haar eigen naam: de "gele kat", het "slapende zwijn", de "dubbele draak" of zoo iets dergelijks. Het ontbreekt hier ook niet aan roovers. Hun roofnesten liggen in de bergen en van daar overvallen zij, op daarvoor geschikte plaatsen, de jonken. Daarom ziet men soms tegen vooruitstekende rotswanden groote letters; deze beteekenen: "De waterweg is niet veilig", of "kleine jonken moeten bijtijds voor anker gaan liggen." Op deze manier worden de eigenaars der booten gewaarschuwd.

De verdienste, welke een eigenaar van een boot krijgt, schijnt ook niet groot te zijn. Hij mag blij zijn, als hij na heen- en terugreis zonder averij in Hankou met zijn jonk aankomt, om daar dadelijk weer lading te nemen en op reis te gaan. Met vriendelijke oogen zal hij de groote, Russische schepen, die in Hankou met thee worden geladen, zeer zeker niet aanzien. Hankou is de grootste theehaven van China en de geboorteplaats van den theestruik. Pas 250 jaren geleden werd de thee in Europa bekend, nu drinkt men ze hier algemeen, evenals in veel andere deelen der aarde. In Engeland en in Rusland is ze zelfs de nationale drank geworden. De Russen waren vroeger gewoon hun thee langs de karavaanwegen door Mongolië enSiberië te vervoeren; nu neemt de uitvoer van thee uit China af, en Indië en Ceylon hebben het rijk van het Midden daarin overvleugeld.