Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

67. MANDSCHOERIJE.

De grens tusschen Korea en Mandschoerije, een der vazalstaten van China, wordt gevormd door de Jalu, welke ik op een kouden winternacht, op een Chineesche slede, ben overgegaan om Antoeng, aan den noordelijken oever van de Jalu, een stadmet 5000 Japansche en 40.000 Chineesche inwoners, te bereiken. Ternauwernood had zich de eenige brug, een dun ijsvlies van den eenen oever naar den anderen gevormd. Onder den last der slede boog het ijs in golvende lijnen, maar voordat het brak was de slede, die door een Chinees met een langen stok werd voortgestooten, er reeds over heen gesuist.

Van Antoeng uit maakte ik in gezelschap van een Japanner een genoegelijken tocht met den spoortrein. De afstand tot Moekden is slechts 320 kilometer; toch duurt de reis daarheen twee lange dagen. Een smal spoor werd gedurende den oorlog tusschen Japan en Rusland gelegd, om proviand en oorlogsmateriaal naar het Japansche front te zenden. Het ligt in de vreemdste kronkelingen bergop en bergaf en een trein bereikt zelden zonder avonturen zijn bestemming. De Japansche consul te Antoeng had op acht ritten niet minder dan vier spoorwegongelukken beleefd, en juist twee dagen te voren was de trein met een generaal en zijn gevolg in een afgrond gerold! Vandaag had de machinist echter bevel gekregen met de grootste voorzichtigheid te rijden en ik legde den afstand dan ook af zonder ongeval.

De spoorwagens zijn ternauwernood half zoo groot als een tramwagen en, bevroren tusschen pelzen en dekens wordt men den ganschen dag heen en weer geschud. Twee langwerpige metalen kisten, gevuld met gloeiende kolen, zorgen dat de voeten der passagiers niet bevriezen. Op een klein station staat de trein een geheel uur stil, alsof de locomotief eerst op adem moest komen, voordat ze de nu volgende sterke berghelling opklautert. Als het dan weer omlaag gaat, schijnt de beweging van den trein met alle wetten der zwaartekracht te spotten, en het was haast onbegrijpelijk, dat hij niet in den een of anderen afgrond terecht kwam. Telkens als de machinist remt, volgt een heftige stoot dat men bijna met het hoofd naar den anderen wand van den wagen vliegt.

Het was Kerstavond 1908, toen ik te Moekden, de hoofdstad van Mandschoerije aankwam, waar ik bij den Japanschen consul logeerde. Bij Moekden werd van den 26sten Februari tot den 10den Maart 1905 de bloedigste slag van den Russisch-Japanschen oorlog, ja een van de grootste der wereldgeschiedenis geleverd. Hier streden 850.000 man met 2500 kanonnen tegen elkaar, en 120.000 dooden bleven op de plaats liggen! Twintig dagen heeft het geduurd, voordat de door de Japanners ingesloten Russen den terugtocht aanvaardden. Nu waren de Japanners meester van Mandschoerije, maar dit werd na den vrede weer aan China teruggegeven.

In de straten van Moekden heerscht een bont, aantrekkelijk leven. De lange, slanke Mandschoes zien er krachtig en zelfbewust uit. De vrouwen vertoonen zich maar zelden buitenshuis; zij dragen het haar in hooge wrongen op het hoofd, en verminken, in tegenstelling met de Chineesche vrouwen, hun voeten niet. Tusschen het gewoel der inboorlingen ziet men veel Chineezen, kooplieden, officieren en soldaten, in heldere gewaden, met blanke knoopen, Japanners en Mongolen, nu en dan ook Europeanen. Op de breedere straten klinkt vroolijk het bellen van den paardentram. De huizen zijn aardig en soliede gebouwd en overdekt met bont, beschilderd snijwerk, draken, papieren lantarens, aankondigingen in zwarte Chineesche letters op roode schilden. De winkels zijn aan de straatzijde open, en tusschen de houten zuilen van de voorgevels liggen de waren op tafels uitgespreid. Naar de vier hemelstreken heeft Moekden prachtige stadspoorten, in voornamen Chineeschen bouwtrant. Maar rondom strekt zich een kale woestenij uit, vol graven.

In Pei-ling, het "Noordelijk graf", rust de eerste Chineesche Keizer der Mandschoedynastie, en naast hem zijn zoon, de groote Khang-hi, die een en zestig jaar het Rijk van het Midden heeft geregeerd. Pei-ling bestaat uit verschillende op tempels gelijkende gebouwen. Allereerst komt men in een hal, met een geweldigen steenen schildpad, die een steenen tafel met Chineesche en Mongoolsche inschriften, ter verheerlijking van den dooden Keizer, draagt. Diep in het stille park ligt het graf zelf, een geweldige steenen kolos, met gewelfd dak. In een afzonderlijk paviljoen is de Keizer gewoon zijn godsdienstoefening te verrichten, voordat hij de graven zijner voorouders bezoekt. Onder naaldboomen staren steenen paarden, olifanten en kameelen elkaar en de bezoekers aan.

In het "Oostelijk graf" rust Keizer Tai-tju, de groote stamvader, die ongeveer drie honderd jaar geleden den grondsteen legde van den Gelen Tempel "Hwang-tje." Deze tempel is de grootste Lamatempel van Mandschoerije; de abt was een dikke Mongool, gastvrij en beleefd, maar wat aanmatigend. Hij werd echter veel vriendelijker, toen hij vernam, dat ik vijftig dagen lang de gast was geweest van den Taschi-Lama.