Van Pool tot Pool by Sven Anders Hedin - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

 

70. DOOR SIBERIË.

De oppervlakte van Siberië is vijf en twintig maal zoo groot als Duitschland, maar in dat ontzaglijk land wonen slechts zeven millioen menschen. Van hen zijn 60 procent Russen en 20 procent Kirgiezen. De overige zijn Boerjaten, Jakoeten, Toengoezen, Mandschoes, Samojeden, Ostjaken, Tartaren, Tschoektschen en nog anderen. Een niet gering aantal der bevolking bestaatuit veroordeelden, die verbannen zijn naar Siberië, en wier hard lot het is, onder streng toezicht in de goudmijnen te werken. Hun aantal wordt op circa 150.000 geschat. Voordat de spoorlijn werd aangelegd, moesten zij die oneindige reis te voet afleggen. Zij liepen dagelijks, of het regende, of de zon scheen, of het stormde of sneeuwjachten woeien, 15 wersten ver door dit schrikkelijke, donkere, koude Siberië. Voor en achter reden kozakken, die hun, als zij zich in hun ketenen door modder en vuil voortsleepten, geen rust toestonden. Dikwijls gingen vrouwen en kinderen vrijwillig mede, om het lot te deelen van hun tot dwangarbeid veroordeelden echtgenoot en vader.

Nu is daarin veel verbetering gekomen. Wel is de dwangarbeid even hard, maar de reis er heen is minder moeilijk. Nu worden de ongelukkigen in aparte gevangenwagens met getraliede raampjes langs de spoorlijn verzonden. Dikwijls ziet men deze rollende gevangenis op een zijlijn van een station staan. Bleeke gezichten kijken door de tralies met onverschillige uitdrukking naar hetgeen op het perron gebeurt. Eens zag ik, hoe een man, die misschien zelf eens gevangene was geweest, en zijn straf had geboet, naar het getralied venster van zulk een gevangenwagen sloop, voorzichtig naar alle kanten rondkeek en, toen hij zeker was dat geen der gendarmen hem zag, een flesch wodka, een soort drank, door de staven van het traliewerk in den wagen reikte. Daarna verdween hij weer tusschen de wagens.

Langs de rivier de Lena wonen de Jakoeten, een Turksch-Tartaarsche stam. Er zijn er slechts 230.000, die in naam christenen heeten, het landbouwbedrijf uitoefenen en handeldrijven. Ten Oosten van de Jenissei vonden wij de Toengoezen, een klein volk, dat verdeeld wordt in vastgekoloniseerde Toengoezen, paarden-, honden- en rendieren-Toengoezen, al naar de huisdieren die voor hun levenswijze het belangrijkste zijn. In West-Siberië, in de gouvernementen Tomsk en Tobolsk, wonen de Oostjaken, een kleine, Finsche stam, van 26000 menschen, die sterk afneemt; het zijn zeer arme visschers, jagers en rendiernomaden. Noordelijk van hen, in het Noordelijk deel van West-Siberië en in Noordoostelijk Europa, wonen de Samojeden; hun stam is nog kleiner in aantal dan de vorige, zij leven van rendierteelt en vischvangst.

Al deze Siberische stammen en nog meer andere zijn Schamanisten. Men noemt hen zoo naar hun priesters, de Schamanen. Zij gelooven aan een nauwe verbinding tusschen de levenden, en hun lang geleden gestorven voorvaderen. Men is ontzettend bang voor de dooden en doet al het mogelijke omhun geesten door offeranden te verzoenen en te bezweren. Hiervoor zorgen met veel tooveren en zwarte kunst de Schamanen, die te gelijkertijd ook artsen zijn. Indien iemand gestorven is dan moet de geest van den doode uit de tent worden verdreven. De Schamaan wordt geroepen; hij komt in kostbare, vreemde gewaden en begint in godsdienstige verrukking een dans, die ten slotte in een soort razernij eindigt. Hij wankelt heen en weer, tuimelt, steunt en is als buiten zichzelf. Nadat hij zich lang genoeg als een krankzinnige heeft gedragen, neemt hij zijn toovertrommel, waarvan de doffe tonen hem kalmeeren. En als hij zoo al zijn kunsten heeft vertoond, dan is de geest verbannen!

Siberië is een rijk land. Goud, zilver en koper, ijzer, blik, graphiet en steenkolen sluimeren naast veel andere kostbare mineralen, en steenen in haar bergen, en de uitnemende bouwgrond opent groote verschieten voor toekomstige ontwikkeling. De meeste grond, welke voor bebouwing geschikt is ligt in de nabijheid der spoorlijnen en van de rivieren, welke geschikt zijn voor vervoer. Want geheel Siberië is een net van waterwegen. Uit een der zijrivieren van de Ob kan men met de stoomboot door kanalen in de Jenissei komen, en van daar de Lena bereiken. Tomsk, de tweede stad van Siberië, met 70.000 inwoners is het hart van dit kanaalsysteem. Meer dan 10000 kilometer der rivieren zijn met groote stoombooten te bevaren, en bijna 50.000 kilometer met kleine. In West-Siberië, rondom Tomsk en Omsk, neemt de opbrengt van den landbouw van jaar tot jaar toe en men kan met zekerheid zeggen, dat deze streken eens een meer dan dubbel zoo dichte bevolking zal kunnen voeden, als nu, en bovendien nog een groote hoeveelheid koren uitvoeren. Zeer zeker is er ook heel wat noodig om deze eindelooze spoorlijn, die 1½ milliard gulden heeft gekost, haar rente te doen opbrengen!

In den voortdurend bevroren bodem van Noord-Siberië en vooral in de vroeger overstroomde streken heeft men gave exemplaren van mammouths gevonden, die honderd duizend jaar oud waren. De mammouth is een uitgestorven soort olifant, die in het diluviale tijdperk over geheel Noordelijk-Azië, Europa en Noord-Amerika was verspreid; hij was grooter dan onze tegenwoordige olifant en had slagtanden die vier meter lang waren, een dichten, bij het klimaat behoorende pels, en op hals en nek tamelijk weelderige manen. Dat de mensch reeds een tijdgenoot van den mammouth was, blijkt uit zeer oude, primitieve afbeeldingen van dit dier.

Zoo reed ik dag en nacht door dit geweldig Siberië, dat in het Zuiden door het Altaigebergte, door Sajan, door het Jablonoi- en Stanowoigebergte en in het Noorden door de Noordelijke IJszee wordt begrensd. De Toendra, een met mos begroeide moerassige steppe, die in den winter steenhard bevroren is, en in den zomer aan de oppervlakte smelt, en dan gevaarlijke moerassen vormt, beslaat ontzaglijke uitgestrektheden van Noord-Siberië.

Eindelijk, den 5 Januari 1909, bevond ik mij in het Oeralgebergte en slingerde de trein zich langs heuvels en dalen. In de nabijheid van het station Slatoöest verheft zich een granietzuil,—het is de grens tusschen Azië en Europa!